LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Toon Tellegen – De werkelijkheid

13 feb, 2015

De onmogelijke mogelijkheid 

door Johan Reijmerink

De nieuwe bundel van Toon Tellegen De werkelijkheid kenmerkt zich door filosofische en theologische grondtonen. Ze verlenen zijn gedichten een bezwerende inhoud. De gehele bundel bieden ze structuur. Tellegen opent voor ons zijn visie op wat de strijd tussen het licht en de duisternis is te noemen na de verdrijving uit het denkbeeldige paradijs. Daaruit vloeit alle onenigheid tussen de mensen, de mens en zijn (af)goden en de mens met zichzelf voort. Hij verlangt ernaar zelf deze tuin te zijn die een fysisch en psychisch evenwicht vertegenwoordigt. Boven alles uit weet hij in zijn voorstelling van zaken een lichte toets aan te slaan. Nergens verliest hij zich in het redeneren. Hij weet in glasheldere woorden en beelden zijn kijk op de werkelijkheid aan ons voor te leggen. Daarbij kiest hij voor het onverwachte gezichtspunt en de omkering van zaken. Dikwijls weet de ik gepaste afstand te bewaren tot wat hij beschouwt, becommentarieert en overweegt. Op vele momenten depersonaliseert hij zijn lyrisch subject. Met zijn beheersing van de stijlfiguur van de paradox verscherpt hij zijn blik op deze werkelijkheid.

In het woord ‘werkelijkheid’ schuilt voor hem het woord ‘werken’. Voortdurend laat Tellegen de ik zich de vraag stellen hoe het in het leven ervoor staat. Al snel wordt duidelijk dat hij daarin boven alles oprecht wenst te zijn, in de wetenschap dat hij onderwijl met zijn wil niets kan uitrichten in dit leven. Waarom gaan de dingen zoals ze gaan? Wie geeft mij de opdracht te doen tot wat ik moet doen? Wie of wat ‘werkt’ er nu eigenlijk? Telkens ervaart de ik dat hij niet kan beantwoorden aan waartoe hij zich geroepen weet. Dat bezorgt hem een blijvend gevoel van beklemming dat als rode draad door deze bundel loopt:

In het beginne was er licht
en God werd verblind,
schiep mensen om het te doven,
riep:
“uit! Uit!

Hij weet zich gevangen in de paradox die leven heet:

Ik wilde van het onmogelijke het mogelijke maken

ik hield van het onmogelijke, hield van niets zoveel,
en toch wilde ik er het mogelijke van maken
met strakke begrenzingen, rechte hoeken, heldere kleurschakeringen
en zekerheid, de zekerheid van kunnen en zullen

maar toe ik jaren later van het mogelijke het onmogelijke wilde maken
riep iemand dat ik op moest schieten en naar binnen moest komen,
wat stond ik daar,
er was nog zoveel te doen.

De realiteit haalt telkens weer zijn wens en verwachting in.

In veel gedichten laat hij blijken dat hij eigenlijk niet goed begrijpt waarom hij er is, wie hij is en wat hem te doen staat. Hij beseft steeds meer dat hij met een opdracht afkomstig van een voor hem onbekende god op deze aarde is gezet. Beginwoorden uit Genesis, een schuldbekentenis die doet herinneren aan de kruisdood van Jezus Christus en de bekende beginwoorden van Dante uit zijn Goddelijke Komedie markeren voor de ik de situatie van de mens in zijn werkelijkheid.

Ik zag het midden van het leven,
het duurde lang, langer dan ik dacht,
het was september,
maar eigenlijk al oktober, november,
het koren stond scheel van rijpheid
tussen het onkruid in mijn achtertuin,
poezen sliepen in de schemering
en alle eksters waren schor, alle muggen uitgegonsd

Wat hij eigenlijk zou willen, is dat de werkelijkheid ‘een ding’ was, maar ook dat de waarheid ‘een vergissing’ was, eigenlijk dat er iets anders was dan er nu is, ‘het begin van iets anders’. Tellegen vindt eigenlijk dat we op een andere manier in die schepping zouden moeten zijn terechtgekomen dan nu het geval is geweest. Wat hij wil laten zien, is dat hij als schepper die ‘verdraaide’ schepping naar zijn eigen hand zou willen zetten. Was hij nu maar degene geweest die de eerste woorden had mogen uitspreken! Het geloof dat we nu geloof noemen, wekt alleen maar jeuk op en maakt ongelovig. Tegelijkertijd zou hij willen ervaren dat het leven niet anders kan dan door erin te geloven. Hij onderkent zijn kwetsbaarheid:

ik ben van glas, denk ik, ik mag niet vallen

kijk, zeggen mensen die mij zien gaan,
die man daar, die opgewekte man, die is nog altijd nét,
nét niet wanhopig.

In zijn zelfgedachte paradijs speelt voor Tellegen naast de waarheid en de gerechtigheid, de liefde tussen man en vrouw een hoofdrol. Net als in de wereld speelt in de liefde tussen mensen met al haar misvatting, inbeelding en vertekening het verkrijgen van zekerheid tot ‘oneindig ver achter de komma’ een voorname rol. Op het moment dat die zekerheid er is, ‘lagen er twee wegen voor hem open.//’: ervan uitgaan dat die liefde zeker is of niet. ‘Er zijn mensen die niet weten waarom zij van elkaar houden,/’. Het blijft een kwestie van gissen, van ergens geloof aan toekennen. Luchtkastelen op los zand bouwen. Ze bouwen daarom scheve huizen ‘waarin alleen mensen kunnen wonen die pijn hebben, zich machteloos voelen/ en van elkaar houden// mensen die van elkaar houden.//’.

Al deze overwegingen tonen ons Tellegen als een scherpzinnig en (zelf)kritisch waarnemer. Af en toe stelt de ik zichzelf als buitenstaander de vraag of hij zelf nog wel van iemand houdt. Hoe dan ook beschouwt hij de liefde tussen mensen als een ‘kostbare lading’ die zo maar ineens ‘in de golven van de tijd’ kan verdwijnen: ‘waren er aanwijsbare redenen daartoe?/ er waren geen aanwijsbare redenen daartoe//’. Een en al ongewisheid. Je kunt het in de regel niet aan de mensen afzien of ze gelukkig en/of ongelukkig zijn. Het is vaak een gedachte die je niet uit je hoofd krijgt: ‘ik ken iemand die zeker weet dat hij gelukkig is, maar het niet is /iemand die zegt dat de dag komt waarop hij gelukkig zal zijn//’. Alles is niet wat het lijkt. Zulke gedachten aan geluk kunnen een mens opjagen. De God van de Bijbelse schepping spookt voortdurend tussen de regels door. De ik als de schepper van het verhaal van Kaïn en Abel die zich tot in het oneindige herhaalt, ziet zichzelf opgescheept met een verhalenerfenis waar hij zich niet bij thuis voelt.

Tellegen zet zijn gedichten in de context van het oude en nieuwe testament door deze mythische verhalen te actualiseren en ze naar zijn hand te zetten.Hij verwijst naar mensen met een houdbaarheidsdatum die zo nodig ‘hun nut [willen] bewijzen, hun onweerstaanbaarheid,/ hun superbe gevoel voor de finesses van de beminnelijkheid//’. Hij speelt ook met de opwekkingsverhalen uit het nieuwe testament. Spoorloos als mensen verdwenen zijn, kunnen ze zo weer tevoorschijn komen. Er is daarom gerede twijfel bij de ik over de waarheid van deze terugkomsten: ‘buiten, onder hun ramen, zongen kinderen een lied:/ “Stuurt ons, o stuurt ons toch/ met een kluitje in Uw riet..”//’. De ik blijft een vat vol tegenstrijdigheden:

Ik ken een man die zich tot het uiterste inspant
om ongelukkig te worden –
pas als hij echt ongelukkig is, meent hij, kan hij gelukkig worden,
en dat wil hij – net als iedereen! – het is zijn enige wens

verbazingwekkende man

Vernederen is zijn vak. We zijn mensen ‘die op het verkeerde paard wedden/’.
Er zijn ook lichtpunten te melden. Zoals daar is die vriend van mij: ‘“wat ik van je ben”//’ was zijn vraag. Na een uiteenlopende opsomming van kwaliteiten en tot aan ‘de grenzen van de onuitstaanbaarheid’ gegaan te zijn ziet deze vriend zichzelf geroepen voor de ik als een ‘douanier’ op te treden. Vriendschap is misschien nog wel hoger te stellen dan de liefde. De empathie, de vereenzelviging gaat heel ver ten aanzien van een vriend die doodging:

en met een uiterste inspanning van mijn tot dan toe onbruikbaar gebleken inlevingsvermogen

verwisselde ik van plaats met hem

het verschil was kleiner dan ik dacht

In plaats dat de ik hem zag doodgaan, zag de ander de ik doodgaan.
Na de liefde, de vriendschap nadert de dood het levensterritorium van de ik:

Het eigenaardige van de dood is:
hij is heel dichtbij,
het lijkt alsof ik hem kan aanraken, naar mij toe kan trekken,
alsof hij nog nooit zo dichtbij was als nu

Gedachten over na de dood spelen in de ik op. Al deze gedachtespinsels leiden naar het gedicht over het dichten: ‘ik ben een dichter, hij is geen dichter,/ hij is een echte dichter//’. Een echte dichter slaat gaten in het gedicht dat hem wordt aangeboden: ‘“u hebt een echt gedicht geschreven,” zeiden ze, “u hebt schoonheid/ blootgelegd, nu spreekt het voor zichzelf”//’. En hij kon er het zwijgen toe doen. Ook al de werking van de poëzie valt te twijfelen.

In deze wereld waarin we vuile handen maken, wenst Pontius Pilatus overgeplaatst te worden. Hij wenst geen woorden meer vuil te maken aan die Jezus. De ik voelt zich in die rol geplaatst. Hij zou wensen dat hij een ander was, een onbekende die ‘zijn tijd door zijn vingers liet glippen.//’. Zachtmoedige mensen moeten oppassen in deze wereld. Ondanks alle weerzin tegen wat hij waarneemt en ontmoet in dit leven blijft de ik staan aan deze kant van het leven: ‘het ontbrak mij aan de juiste weerzin tegen het hier en nu.//’. Hij ziet de vrijheid van Spinoza walmen in de tijd. Franciscus van Assisi met zijn hysterische hang naar armoede, nederigheid en gehoorzaamheid wordt onverrichter zake opgenomen door de dood. Zijn schuldbekentenis die de hele wereld betreft, vertaalt zich als de eigen schuld van het ik.

In het midden van het leven wordt hij kleiner dan een stofje en waait weg op de stroom van de tijd. Het is hem niet gelukt de paradijselijke tuin te worden waarin hij zich kon onttrekken aan de aandacht van de wereld. Tellegen zoekt in zijn poëzie een weg door deze wereld vol tegenstrijdigheden naar een utopie die aan zijn scheppingskracht blijft ontsnappen. De werkelijkheid blijkt alleen maar aan zichzelf te werken, en legt daarbij een grote onverschilligheid voor ons mensen aan de dag. Ons rest enkel de onmogelijke mogelijkheid om te proberen de werkelijkheid naar onze hand te zetten.

***

Toon Tellegen (Brielle, 1941) is dichter, kinderboekenschrijver en schrijver van proza en toneel voor volwassenen. In 1980 verscheen zijn eerste boek, De zin van een liguster, een dichtbundel voor volwassenen; inmiddels zijn meer dan twintig bundels verschenen, waarvan de laatste De optocht was (2012).
Zijn eerste bundel dierenverhalen, Er ging geen dag voorbij, werd gepubliceerd in 1984. De roman De genezing van de krekel werd in 2000 bekroond met De Gouden Uil. Voor zijn gehele oeuvre ontving Tellegen de Hendrik de Vriesprijs 2006 en de Constantijn Huygensprijs 2007.

 

     Andere berichten

Karel Wasch – Tegelijkertijd

Karel Wasch – Tegelijkertijd

Sentiment door Jan van Gulik - - Karel Wasch (1951) neemt ons in Tegelijkertijd mee op een reis ‘vol verwondering, melancholie, weemoed en...