LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Barney Agerbeek – Rood en wit en blauw

7 jul, 2015

De wereld voor een vaderlandsloze

door Levity Peters

 

Ha Velimir!, dacht ik, toen ik het gedichtje ‘Pelangi’ las van Barney Agerbeek:

Rood en wit met blauw
Barst uit in lachen, lachers
Groen. Geel. Lach! Indo

‘Barst uit in lachen, lachers’ is geleend van de Russische futurist Velimir Chlebnikov. Het is de op één na laatste regel van het gedicht ‘Bezwering door lachen’:

O, barst uit in lachen, lachers!
O’ begin te lachen, lachers!
Wat lachen zij met gelach, wat lachen zij lacherig,
O, lach toch belachend!
O lachbuien van lachwekkers, lach van lachende lacheraars!
O, lach toch belachend!
O, lach lachend uit, lach van verlachende lacheraars!
Lachelijk, lachelijk
Lach, belach, lachschieters,
Lacherikken, lacherikken.
O, barst uit in lachen, lachers!
O, begin te lachen, lachers!

(Velimir Chlebnikov: ‘Ik en Rusland’, vert. Willem G. Weststeijn)

‘Pelangi’ betekent regenboog. Rood en wit met blauw is de titel die Agerbeek aan zijn bundel gegeven heeft. Het is bepaald moedig te noemen om in een gedichtje van slechts drie regels één regel uit een zo beroemd gedicht te citeren, maar het laadt dit kleine gedichtje ook. ‘Bezwering door lachen’ is geschreven in 1909, toen de Sovjet Unie nog niet bestond, maar een eerste, mislukte revolutie al duidelijk had gemaakt dat er iets te veranderen stond. In de kunsten was het de tijd van de Avant Garde, een beweging in diverse stromingen die aan de basis lag van de ‘moderne’ kunst. We kunnen ons, meer dan een eeuw later, nauwelijks voorstellen wat de impact was van een gedicht als ‘Bezwering door lachen’

Is er wel iets dat anarchistischer is dan het hier voorgestelde lachen? Is er iets dat zo de heersende macht tart als lachen? Iets dat zo de dogmatiek in zijn hemd zet – In alle toonaarden wordt het opgeroepen, en zo laat Agerbeek het meeklinken; het rood wit blauw van de Nederlandse vlag wordt aangevuld met groen en geel om de regenboog te complementeren. Geen idee waarom het paars ontbreekt, maar ik mis het niet, de bedoeling is duidelijk. Groen en geel kun je ook van ellende zien… En dan, tot slot: ‘Lach! Indo’.

De Indo is de bastaard van Indonesië, de halfbloed, de Indo-Europeaan. Rood en wit zijn de kleuren van de Indonesische vlag. Vandaar de titel: Rood en wit met blauw, waarin de toevoeging met blauw de Nederlandse vlag toont. Misschien zoek ik wel te ver, maar dat is waar deze poëzie toe uitnodigt. In één van mijn all time favorits, het gedicht ‘Sia-Sia’ (‘Tevergeefs’) gebruikt Chairil Anwar, de eerste moderne dichter van Indonesië, ook het rood en wit voor een dubbele bodem: ‘(..) Rode rozen, witte jasmijn/ bloed en zuiverheid (..)’

In een gedichtje dat aan ‘Pelangi’ vooraf gaat geeft Agerbeek een reden voor de door hem gezochte bezwering:

Kejepit

Eerst moeten kiezen
Nederland of Bung Karno
daarna vleugellam

(kejepit: beklemd. )

Misschien telt ook het feit dat dit evenals ‘Pelangi’ als een haiku geschreven is een rol: na de Tweede Wereldoorlog vochten er Japanners aan de kant van de onafhankelijkheidsstrijders mee tegen de Nederlanders. Bung Karno was de naam waarmee Soekarno, die de eerste Indonesische president zou worden, werd aangeduid. ‘Vleugellam’: niets meer te kiezen hebben, het is voor je gedaan. Agerbeek en zijn ouders waren bannelingen.

De poëzie van Agerbeek is doordrongen van het besef van gevangenschap in een lot dat je nooit verkozen hebt. Neem het gedicht waarmee de bundel opent:

Blauwe zondag

Daar staat hij met koude blik
bevelen uit te delen
Pas na de dag wijkt spanning
slaapbroek, jenever en njai

Opslagloodsen fluisteren
tegen een blauwe zon
Hij droomt de inhoudsmaten
van koffie, thee en kardemon

Terug in Rotterdam slentert hij
langs vemen met verbleekte namen
leest Java Celebes Borneo
ziet kabels, pallets, kranen

Het gedicht is opgedragen aan njai Katinem, en volgens het onderschrift is een njai een huishoudster/concubine. Een veem is een onderneming, belast met het wegen, sorteren en opslaan van goederen in pakhuizen om het van daaruit gereed te maken voor transport. Het is duidelijk dat de hoofdpersoon van dit gedicht meer geïnteresseerd is in de handel en zijn eigen natje en droogje, dan in zijn njai… Zelfs waar hij in Rotterdam letterlijk herinnerd wordt aan Indonesische eilanden, ziet hij slechts attributen van de handel.

Het lijkt een niet aflatende boosheid te zijn van Agerbeek, dat het menselijke wordt geofferd aan het materiële:

Foto van een slavenakker

Het uitzicht op een slavenakker
Mensen in een leeg landschap
die kuilen graven
De borst te mager om vooruit te steken
De modder aan hun kuiten
Een tafereel van ijle figuren
op de voorgrond van een verte

Wat telt is het heden
en dat er gewerkt wordt
tot zover het oog reikt

Slaven blijven slaven
Slaven krijgen slaven

Een koelie staat met blote voeten
in het slijk
Hij kijkt en zwijgt
en heeft nog even de donkere pupillen bewogen
zoals op de foto te zien is

Een koelie was een Aziatische, ongeschoolde arbeider, die ten tijde van de slavernij werd ingezet voor het zware werk. Door de koloniale heersers werd niet vooruit gekeken:

Wat telt is het heden
en dat er gewerkt wordt.
(..)

Dan krijgt de volgende strofe ineens iets dreigends, of zo je wilt, beklemmends:

Slaven blijven slaven
Slaven krijgen slaven

Volgens de dichter is op de foto vastgelegd dat de koelie even meer heeft gezien dan het werk dat hij aan het doen is. Als een voorspelling: hij kijkt zijn eigen lot voorbij. Dat was mijn eerste reactie, die door het tweede deel van de tekst teniet wordt gedaan. Daar wordt een positieve visie onmogelijk. De laatste twee regels:

Zo ga je om met eigendom
want zaken zijn zaken tenslotte

En zo kom ik weer terug bij de reeks ‘Blauwe zon’. Bij de njai. De reeks bestaat uit vijftien gedichten. In het veertiende laat Agerbeek haar denken, maar in de laatste strofe beschrijft hij niet alleen de njai, maar trekt ook de lijn door naar ons heden:

Alles komt goed
Wat telt is het hart, niet het bloed
Wie kijkt naar handen
als karakter ertoe doet?

Kijk waar de kuntul schijt

Zullen mijn kinderen
en de kinderen van mijn kinderen
een leven lang moeten dienen?

Verbergt ogen achter een masker
heeft overleven tot kunst verheven
bidt voor haar kinderen; een beter leven
Vandaag kom je haar op de hele wereld tegen

(kuntul: kleine reiger; ik heb niet kunnen ontdekken waar de kuntul schijt.)

Vriendelijke gelatenheid, geen opstand. Overgave aan een hogere, lotsbepalende macht. Maar is het niet zo, dat alles wat onderdrukt wordt, vroeg of laat in opstand komt? Elk mens streeft een vrijheid na die hem de mogelijkheid geeft om zich te ontplooien, om niet alleen zijn materiële behoeften te bevredigen, maar ook zijn geestelijke; om dat te ontdekken wat wel geluk wordt genoemd. Wanneer het verlangen daarnaar sterk genoeg is, en door genoeg mensen wordt gedragen, dan zetten zij de verandering in gang. Dat het geweldloos kan, bewees Ghandi. Hij zou njai Katinem hebben begrepen, in haar een medestander hebben gezien, één van de velen die bidden om verandering, en een betere toekomst voor hun dierbaren, hun nageslacht, met een ruimere keuze van het eigen lot.

Rood en wit met blauw is een prachtig uitgegeven bundel, subliem vormgegeven door Gracia Khouw en rijk geïllustreerd met werk van een groot aantal kunstenaars, en niet de kleinste.

***
Barney Agerbeek (1948) werd geboren in Surabaya en vertrok in 1952 met zijn ouders naar Nederland. Tijdens zijn internationale bankloopbaan woonde en werkte hij van 1990 tot en met 1994 in Jakarta. Sindsdien bezoekt hij Indonesië vrijwel jaarlijks. Hij schreef monografieën over Floris Meydam en Nelson Carrilho en leverde bijdragen aan literaire tijdschriften als Nynade, Indische Letteren, Extaze en Avier. In 2013 debuteerde hij met de verhalenbundel Schaduw van schijn, in 2014 gevolgd door de roman Njai Inem.

     Andere berichten

Mischa Andriessen – Pieta

Mischa Andriessen – Pieta

Een piëta van vader en zoon door Æde de Jong - - Pieta is de zesde dichtbundel van Mischa Andriessen en het laatste deel van een drieluik...