LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Wat is lekker bij wat?

6 okt, 2015

Tsead Bruinja (Rinsumageest, 1974) debuteerde in 2000 met de bundel De wizers yn it read / De wijzers in het rood, een Friese bundel. Op 16 september 2015 lanceerde hij zijn elfde bundel Binnenwereld, buitenwijk uitgegeven bij Cossee. Tsead was onder andere redacteur bij het literaire tijdschrift Awater, presenteert en interviewt al jaren dichters bij Poetry International, zat in de commisie Letteren van de Raad van Cultuur, maakt deel uit van het bestuur van de Lira en werkt graag interdisciplinair samen met onder andere muzikanten en vormgevers.

Je hebt in een interview met Kenneth van Zijl gezegd, dat een dichter niet kan schrijven zonder geëngageerd te zijn. Vind je dat nog steeds?
Jazeker. Maar engagement wordt vaak te nauw omschreven, alsof het altijd over politiek moet gaan. Het gaat om betrokkenheid. Betrokkenheid bij de poëzie en betrokkenheid bij de wereld en die wereld behelst meer dan alleen de politiek.

Geldt dat engagement dan ook voor bijvoorbeeld “O Krinklende winklende waterding” van Guido Gezelle?
Ja, hij was een priester, en zeker geëngageerd. Het gaat erom op welke manier je de taal tegemoet treedt, op een betrokken manier.

Je schrijft in het gedicht ‘Eerst zien dan geloven’, geschreven voor het oorspronkelijk Iraanse  Tweede Kamerlid Fred Terphuis, dat de wortels van onze cultuur bedreigd worden. Ik interpreteerde dat, als: door onze tolerantie worden onze waarden bedreigd, bijvoorbeeld door fundamentalisten.
Nee, ik doelde in dit gedicht juist op de praktijken van Wilders. Het is eerder een pleit voor de Islam, om verhalen te lezen en om je te verdiepen in andere culturen. Het gedicht begint met een anekdote uit de Koran, waarin een worstelaar overtuigd wordt door zijn god. Ik geloof zelf helemaal niet, maar heb wel respect voor gelovige mensen. In Overwoekerd zit een spiritueel stuk. Alhoewel ik niet geloof, vind ik wel dat religie hele mooie kunst heeft opgeleverd.

In een interview zei je, dat er in een bundel er altijd een paar uitschieters zijn en niet alle gedichten hoogtepunten kunnen zijn. Soms stel je gedichten samen uit meerdere fragmenten afkomstig uit afgekeurde gedichten. Ben je kritisch op je eigen werk?
Ja, ik ben absoluut heel kritisch over wat ik schrijf. Ik gooi niet weg wat ik niet publiceer. En in een bundel vind je altijd een paar gedichten echt goed en andere goed. Sommige gedichten die ik in opdracht heb geschreven, passen niet in de bundel. Van de gedichten die ik afgelopen vijf jaar heb geschreven, zijn er minstens veertig niet in de bundel terecht gekomen. Het kan zijn dat ze wel in een volgende bundel komen, als ze daar wel in passen of dat ik er delen uit hergebruik.

Schrijf je je gedichten snel?
Mijn gedichten moeten snel geschreven worden. Meestal schrijf ik een gedicht in een uur. Zoals ik eerder zei, zijn er ook gedichten die ik samenstel uit fragmenten van andere gedichten. Dan vallen opeens verschillende fragmenten op hun plek en soms moet je er nog wat bij schrijven. Maar die knip-en-plakgedichten zijn de uitzondering.

Schrijf je het liefst in het Fries of in het Nederlands? Je hebt ook Engelse literatuur gestudeerd. Heb je ooit overwogen in het Engels te schrijven?
Het verschil tussen de Nederlandse en de Friese taal wordt steeds kleiner, misschien ook wel in de poëzie die ik in beide talen schrijf, maar in beide dicht ik met evenveel plezier. Mijn idioom is kleiner in het Fries, maar groot genoeg om me volledig in uit te drukken. Ik werk daar ook aan door Fries te lezen. Ik ben ooit begonnen met in het Engels te schrijven op mijn dertiende. Uiteindelijk kom je erachter dat je de nuances van die taal niet goed genoeg beheerst. Je zou er dan echt moeten gaan wonen, om goed die nuances onder de knie te krijgen.

Wat zijn je voorbeelden qua Engelse en Nederlandse dichters?
Jack Kerouac en Allen Ginsberg, Walt Whitman, William Carlos Williams. Whitman omdat hij de wereld omarmt en schakelt tussen positieve en negatieve dingen en die bijna gelijk stelt. Het zijn mensen die hun betrokkenheid bij de wereld tonen. Kerouac benoemt een soort zen-blues in de dingen, wat me aanspreekt. In de Nederlandse poëzie spreekt het werk van Martin Reints me aan en dat van Arjan Duinker, Eva Gerlach en de laatste jaren ook van jonge dichters, als Maarten van de Graaf, Frank Keijzer en Hannah van Binsbergen. Ook vanwege hun engagement.

Soms heb ik het idee, dat mensen zo uitgebuit worden op hun werk, dat ze geen energie meer hebben om nog betrokken te zijn. Ook schijnen mensen te emigreren vanwege de hardheid van het maatschappelijk leven hier.
Ik kan me voorstellen dat het politieke klimaat je niet aanstaat, maar doe er dan wat aan. We leven in een democratie. Dat mensen geen puf meer over hebben om nog betrokken te zijn, daar geloof ik niet in. Dan heb je je leven verkeerd ingericht, of heel veel pech gehad. Maar je ziet wel dat arbeidsvoorwaarden steeds slechter worden. Ik zit in het bestuur van de Lira, de auteursrechten organisatie en ben aangesloten bij de Vereniging voor letterkundigen, een soort vakbond voor schrijvers. De Lira verdeelt kabelgelden onder rechthebbenden, zoals scenarioschrijvers, en leenrecht onder schrijvers van boeken. We voeren ook rechtszaken voor onze rechthebbenden. Ik adviseerde samen met anderen de Raad van Cultuur, die weer het ministerie adviseert, over hoe de literaire wereld ondersteund zou kunnen worden. Ik heb daarbij gepleit voor Poetry International en het Nederlands Letterenfonds, dat onder andere schrijvers steunt met werkbeurzen.

Hoe zie je je eigen ontwikkeling door de jaren heen?
Mijn bundels zijn steviger geworden en veel meer een geheel. Ik ben beter geworden in het componeren van een bundel.

Hoe kwam je er ooit bij om bundels te maken met als titel: kut- en klotegedichten?
Ik woonde in Groningen en uitgeverij Passage, waar Daniel Dee bij zat, vroeg ons om bloemlezingen te maken, want die verkochten goed. Ik wilde dat wel doen, maar het moest wel een beetje spannend zijn. We riepen tijdens een avond wat mogelijke titels en een van ons zei toen ‘kutgedichten’. Dat zijn we gaan doen. Overigens staat er heel veel serieuze poëzie in Kutgedichten. Wij zagen die bloemlezing juist als een uitdaging om met een grappige titel interessante poëzie onder de aandacht te brengen.

Je vertaalde een lied van Bob Dylan in het Fries. Ben je fan?
Nee, vroeger was hij geen idool. Maar nu luister ik naar hem met plezier. Zijn brutaliteit spreekt me aan. Hij is een beetje opstandig en speelt nummers vaak helemaal anders, dat vind ik te gek. Dylan is ook geen populist. Hij heeft schijt aan het publiek en blijft daarmee zo dicht mogelijk bij zichzelf.
(Bekijk op YouTube)

Blijf jij in je gedichten ook dicht bij jezelf?
Natuurlijk, dat kan niet anders. Anders kun je niet schrijven.

Ooit het idee gehad om zelf liedjes te gaan schrijven?
Tijdens mijn jeugd heb ik dat wel geprobeerd, maar mijn teksten waren te vaag en te springerig. Mijn talent ligt meer in het schrijven van gedichten. Ik sluit alleen niet uit dat ik het in de toekomst toch nog eens ga proberen in de muziek.

Je werkt veel samen met muzikanten, bijvoorbeeld met Jaap van Keulen, waarom?
Als jongen luisterde ik veel muziek en ik maak graag gebruik van herhalingen. Ik houd van jazz en progressieve of symfonische rock, zoals Yes, Porcupine Tree en King Crimson. Muziek beïnvloedt absoluut mijn poëzie. Ik gebruik het soms ook bij het schrijven. Zo heb ik ooit een gedicht geschreven na het luisteren van flamencomuziek. Door andere maatsoorten te beluisteren, probeer ik ook in mijn gedichten andere ritmes te krijgen. Ik probeer mijn poëzie zo te vernieuwen en mezelf niet te herhalen. Ik werk al jaren samen met Jaap van Keulen. Hij speelt gitaar en maakt soundscapes, terwijl ik voordraag. Bij mijn vorige Friestalige bundel zat een cd van de klassieke saxofoniste Femke IJlstra, die mij benaderde om samen een voorstelling te maken. Het werd uiteindelijk een rijkelijk geïllustreerd boek met etsen van Mirka Farabegoli en muziek van IJlstra. Ik geloof erg in cross over. Ik raak ook vaak geïnspireerd door films en beeldende kunst.

Heb je wel eens een beeldgedicht geschreven of gedichten van jou naast kunstwerken gehangen, waarover je schreef?
Ik heb onlangs met beeldend kunstenaar Milou van Ham teksten geschreven voor op een flatgebouw in Utrecht. Dat vraagt om een ander soort tekst. Ik heb eerder wel bij schilderijen geschreven en het is wel voorgekomen dat ik een gedicht voorlas bij een schilderij.

Zijn er naast herhaling ook andere stijlmiddelen die je veel gebruikt?
Ja, de ready made. Zo gebruik ik veel citaten (onder andere van politici, Red.) . En ik gebruik graag dialect, of nepdialect.

Dichters zouden ook geïnspireerd kunnen worden door Frans Bauer?
Ja, als er dichters zijn die van Frans Bauer houden, hoeven dat nog geen slechte dichters te zijn. Ik heb een hekel aan mensen, die je vertellen wat je wel of niet mooi mag vinden, en dat je anders dom bent. Geef mij overigens maar de eerste plaat van Henk Wijngaard.

Je benoemt Bart FM Droog en Tjitse Hofman als “dat waren de mannen”.
Ja, zij maakten deel uit van Dichters uit Epibreren in Groningen tijdens mijn studententijd daar. Die jongens traden op met muziek gespeeld door Jan Klug. Ze droegen alles uit het hoofd voor en ze deden het goed bij het publiek. Dat vonden wij inspirerend.

In Overwoekerd had je een gedicht over oorlog die binnen komt, via de boxen waar je anders muziek uit hoort en lawaai bij de buren.
Ja, oorlog of buren, dat is allemaal onderdeel van de wereld en dat komt in mijn poëzie samen. Je brengt alles in verband. Dingen doen wat met elkaar en daar maak je een gedicht van. Ik gebruikte in mijn vorige bundel een quote van F. van Dixhoorn bij een afdeling gedichten: “Wat is lekker bij wat?” Daar gaat het in mijn poëzie over. Ik vind het interessant om te kijken wat goed smaakt bij wat.

 

     Andere berichten

Interview Gerard Scharn

‘Helaas is het zo dat poëzie alleen gelezen wordt door poëzieliefhebbers.’ - door Alja Spaan - Gerard Scharn (Gemert, 12 oktober 1946) is...