Mart Stel (1961)
Poëzie geeft binnen de taal geweldige ruimte om de essentie van ervaring, gevoel en tegelijk ook van betekenis en werkelijkheid bloot te leggen.
Stroom
Met een vlaag de kamer ingewaaid
die achter je de deur dicht slaat,
rammelende ramen
Het verblijven maakt gevoelloos voor de stroming,
voor beweging voor en na
Het kan ook zachter
Zie het als weer één zijn met de wind;
tocht door kieren, wervels op een lentedag,
zwevend stof in zonnestralen
Je neerleggen als ze neerligt;
aanwakkeren met haar ontwaken;
mee stromen als ze stormt
Ze is, zelfs als ze staat
Je papieren vlieger aan haar gebroken henneptouw,
springend op het veld, sneller dan je rent,
schurend, hakend, stijgend,
en dan voorgoed verdwijnend
Maar de wind, die blijft
Metamorfose
Beschouw haar huid, haar oude lijf,
als tijdelijke woning, van larve naar cocon
Een nimf op weg naar haar gedaante,
rijpend vruchtvlees in haar schil
Mijn vel zou ik om je willen vouwen,
elke porie willen vullen met mijn zweet en geur
Mijn haren parend met de jouwe,
en cel op cel je lichaam ondergaan
Ze huilt niet, nee ze lacht
om zoveel zorgen over eindigheid,
de dag na morgen, en iets als dood ons scheidt
Misschien dat we dan vergeten
dat eenheid een illusie is,
een schuren zonder wrijving
Zij voelt haar volgende verschijning,
leeft lichter dan de lucht,
haar huid als dunne zijde
Vergeten dat we weten dat;
hooguit twee druppels
glijdend van een lindeblad
Kris De Lameillieure (1962)
Poëzie laat mij toe om met het woord mensen te raken in alledaagse emoties.
Ontmoeting
Op het containerpark sjouwt hij een krat
vol dia’s : Canadese graansilo’s, kinderen
met chocomonden en schrijverskoppen.
Ik ken hem van lang geleden. Beleefd knikt hij
in tweeën. Of we de brokken zullen lijmen,
beelden retoucheren. Maar een omkeerfilm
is enkel positief en altijd transparant. Dag
blijft dag en kleuren houden de warmte
van de bron. We zullen dragen wat nu is :
een puzzel met veel lagen. We openen
de raampjes en stapelen de filmpjes.
Blokkendoos van kinderen die droomden.
Touw
Hij dankt mij voor het broodje en een kwartliter
sportdrank. Met een zachte klap slaat de deur
dicht. Straks komt hij terug. Zo gaat het altijd
maar nooit van een leien dakje. Lente volgt
op een korte winter. Knoppen zwellen, vogels
strijken tegen de wind in, lachen. Huizen keren
hun hoeken om. Zo gaat het altijd en niemand
vraagt met open ogen. De dromer spant zijn jeugd
als metseltouw. Hij tekent strakke lijnen,
ruimte om te dansen.