Juliette
De ochtend opent de uren,
uit slaapzalen het gewenste gedrag.
Ze zwerft door gangen
op zoek naar de dag.
Zo legt ze een zondag te rusten.
Sleept het dan als wekelijks
overschot achter zich aan.
Scherpt het puntje van de tong
aan liedjes, aan een grap
in de tocht van haar geheugen.
Ze vat het huisdier samen
op schoot.
Nooit gehoord dat het ademde.
De armen hangen als slappe koorden
naast de lange lichamen
het lijken broers
De oudste vlucht al jaren in verhalen
terug naar de Heide, daar koos de jongste voor
Op een bank halen ze adem
ze ruilen een jas, een brooddoos
met vlekken en peperkoek
De man van jaren mijdt wat wazig is
wordt angstig van de takken die hij telt
verder van zich weg duwt
Buiten, daar moet zijn borstkas open
om warm te lopen om de avond
die nog komt
te dragen
De jagers achter luiken
zijn beelden die hij van het scherm schraapt.
Arthur
hij rent met pijl en boog het pad af
een moeder zet het oog op scherp
bekijkt haar kunst en haar vlakken
terwijl hij het beeld tot zijn buit gaat zien
het lopend meisje (uit 1976) is zijn voedsel
een rechthoek wordt in vraag gesteld
de verhoudingen zijn correcter dan ooit
hoe weinig wij er ook van begrijpen
zij kent de borsten van steen en vlees
met precisie schiet hij een wolk in het gras.