Ann Dewulf (1967)
“Poëzie is een daad -jazeker- maar
het is ook een vorm van zwijgen
ook zwijgen is een daad
het is spreken over wat men
niet zeggen kan” naar R. Kopland
ZIJ
Ze leest haar lippen
in het beeld dat haar
laat spiegelen als
een vraagteken van een vrouw.
De schaduw glijdt traag
over de contouren van
het meisje dat vermist
naar haar glimlacht.
Ooit gooide ze alles
in scherven in de hoop
dat het haar geluk bracht.
Nu wacht ze geduldig
op wat nooit meer terugkomt.
Wat gaat ze mooi
aan zichzelf ten onder.
Winter
We zijn weer later
alsof we niet beter weten.
De nachten halen de dagen in
en de gordijnen gaan nog nauwelijks open.
We houden de schemer gevangen
in dit gesloten huis van steen.
De wijn warmt wat woorden
niet kunnen en het vuur
krijgt de koude niet gedoofd.
Augustus kleeft azuurblauw
in onze donkere hoofden
toen alles nog licht en luchtig
leek en de zon oogverblindend
met mijn zomerjurkjes speelde.
Hoe geluk bleef duren
alsof we niet beter wisten.
Wim Klooster (1935)
Poëzie is alles naar waarheid invullen en er het beste van hopen.
Juni
had ik je de tuinen al laten zien
en hoe ons nieuw statig huis aardetraag
tegen de zon in kantelt
koester o koester de zomer
die sussende voorbode
wij kennen nog geen bijzonderheden
een piano stamelt in de omgeving
terwijl wind speelt met de zonwering
raakt iets in het ongerede
de klok meent: wij weten niet
echt hoe laat het is
maar de gewone ervaring
leert al anders