LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Paul Roelofsen – Een roos in december

16 mei, 2016

Het gedicht schreef niet terug

door Eric van Loo

Een roos in december is de tweede bundel van Paul Roelofsen, die in 2010 debuteerde met ‘De dame en de vrouw’. Eerder werd hij voor Meander over deze bundel geïnterviewd door Alja Spaan.

De bundel kent vier afdelingen die als titel een regel uit één van de gedichten hebben. Het is daarmee niet op voorhand duidelijk wat de aard is van de verschillende afdelingen.
De eerste afdeling, ‘Om te geraken bij wie er altijd naast me ligt’, wordt gekenmerkt door een sfeer van intimiteit. Hoogtepunt is het gedicht ‘Vergeving’, waarin de dichter zich als in een gebed tot god richt. Ook de rozen, die meermalen in deze bundel terugkomen, hebben een belangrijke rol. Het gedicht is te lang om hier volledig weer te geven, maar de schitterende pointe wil ik de lezer niet onthouden:
In u geloven lukt niet heer / maar luister // de rozen in bloei, de zon in bloei / vandaag met mijn kleinzoon doorgebracht // die net nog niet loopt en ik nog net (…) / ik zal mij klemmen aan uw borst / en smeken: geef mij nog één zo’n dag // ik zal u al uw dwalingen vergeven
Dat is een slotregel waar je mee kunt thuiskomen.

Roelofsen weeft regelmatig absurdistische elementen in zijn gedichten. Soms loopt een gedicht daardoor uit de hand, maar in onderstaand gedicht komt hij toch weer stevig terug met beide voeten op de grond (nou ja, terug in bed).

De gedroomde

Omdat het tellen van schapen uitputtend is
telde ik tijdens slapeloze nachten
de slagen van mijn hart
en later voor ‘t gemak de tenen – tien
tien maal herhaald en sliep

tot op een keer ik twintig telde
en opgewonden tot de slotsom kwam
dat ik nu vijf maal moest herhalen
om te geraken bij wie er altijd naast me ligt
en die ik altijd, altijd heb gemist

Ik moet bekennen dat ik de paradox van iemand missen die ‘altijd naast me ligt’ hier niet helemaal kan volgen. Daarbij zijn de laatste twee regels in verhouding tot de rest van het gedicht plotseling zeer pathetisch, een stijlbreuk die in meer gedichten kan worden aangetroffen.

De vorm van de gedichten is gevarieerd. Roelofsen heeft het lef om af en toe zeer minimalistisch te werk te gaan: korte gedichten bestaande uit tweeregelige en zelfs éénregelige strofen. De tweede afdeling heet ‘Dat het mooiste nog moet komen’. Hierin staan vooral lichtvoetige gedichten, zoals het gedicht ‘Correspondentie’ dat ook de achterflap siert:

Correspondentie

Ik schreef een gedicht
het gedicht schreef niet terug

ik schreef mijn schoonmoeder niet

zij schreef terug
om mij daarvoor te bedanken

Roelofsen laat hier de spanning knap in de lucht hangen. Overigens begreep ik het gedicht pas volledig toen ik deze recensie nog eens naliep. Het gedicht begint met de dubbelzinnigheid, waarbij de eenvoudige mededeling ‘Ik schreef een gedicht’ verandert door ‘een gedicht’ ook als meewerkend voorwerp te beschouwen. Zoals in ‘Ik schreef mijn schoonmoeder’, dat we automatisch opvatten als ‘Ik schreef aan mijn schoonmoeder’.
Op andere momenten neemt Roelofsen te veel risico, waarbij de flauwe grap niet vermeden wordt. Ook hanteert hij een weinig consistente stijl, wat verbloemd wordt door onsamenhangende taalvondsten. Zoals in het gedicht ‘Vis-à-vis’, een wat associatief gedicht waarin zowel kabeljauw (‘vis’) als een vader figureren.

Ook in de derde afdeling treffen we de nodige, al dan niet geslaagde, grappen aan. Daarnaast enkele meer serieuze gedichten, hoewel de diepzinnigheid daarbij soms wat gezocht overkomt. Neem bijvoorbeeld de eerste regels van de gedichten ‘Natuur’ en ‘Roof’. We lezen: ‘Niet dat ik de natuur begrijp / maar andersom evenmin’ en ‘Het zwart was grijs vannacht / zo grijs zag zwart nog nooit’. In beide gevallen lijkt de tweede regel een diepzinnige observatie, die echter in de gedichten verder niet wordt uitgewerkt.

De vierde en laatste afdeling heet ‘Adem door de stenen heen’, en bevat gedichten die bij nadere beschouwing allemaal met de dood en sterven van doen hebben. Ik ben geneigd deze reeks ook te zien in het licht van de leeftijd van de schrijver (Harlingen, 1940), een leeftijd waarop men kan ervaren dat de dood dichterbij komt, zo deze niet al onder vrienden en familie heeft huisgehouden.

In het gedicht ‘Alles in orde’ laat Roelofsen zien zijn metier uitstekend te beheersen. Met subtiele variaties brengt hij een verschuiving in de betekenis teweeg: ‘zeg zijn naam, zeg / alles is in orde’, ‘de geur van de oktoberwind /(…)/ zegt alles is in orde’, ‘zeg de haag is weer gesnoeid / en je rozen bloeien nog // alles in orde’. Hier lijken de haag en de rozen tenslotte meer in het gelid te staan, zoals het hoort. De titel ‘Adem door de stenen heen’ is ook aan dit gedicht ontleend. Het lijkt hier een aansporing om door de grafsteen heen te ademen, om zo te gestorven geliefde te laten weten dat men er is.

De bundel als geheel ontleent zijn titel aan het laatste gedicht:

Een roos

Wie verlangt mag hopen

wie hoopt wacht evengoed de dood

wie denkt mankeert iets aan zijn ogen

die ene roos die in december bloeit
alsof het altijd zomer blijft

dat is genoeg

In een paar eenvoudige maar krachtige regels voert de schrijver ons lang hoop, wanhoop en vrede, berusting. De thematiek uit dit gedicht en de rest van de afdeling komt sterk overeen met de Ierse traditional ‘The last rose of summer‘, waar de laatste bloeiende roos van het seizoen staat voor de oudere mens, wiens leeftijdsgenoten hem ontvallen zijn. De derde regel is een boude uitspraak, die als functie heeft de schrijver/lezer uit het denken te trekken, en de aandacht te richten op de concrete werkelijkheid, op de schoonheid van de natuur.

Er wordt wel eens gezegd, dat als je in een bundel twee of drie gedichten aantreft die je echt raken, dit genoeg is om een bundel aan te schaffen. Die gedichten heb ik zeker aangetroffen. Echter, vooral de tweede en derde afdeling zijn erg wisselend van toon en niveau, wat helaas ook afstraalt op de betere gedichten.

 

     Andere berichten

Karel Wasch – Tegelijkertijd

Karel Wasch – Tegelijkertijd

Sentiment door Jan van Gulik - - Karel Wasch (1951) neemt ons in Tegelijkertijd mee op een reis ‘vol verwondering, melancholie, weemoed en...