Dinie Sophie Fintelman (1951) woont en dicht in Groede. Ze studeerde Nederlands aan de Nutsacademie in Middelburg en debuteerde met haar volumineuze gedichtenbundel Bots in 2014 in de Bordeauxreeks, nr. 23, bij Liverse in Dordrecht.
Een aantal gedichten is opgenomen in verschillende bloemlezingen. Ook won ze diverse prijzen in dichtwedstrijden. Aanleiding om haar nader over haar poëzie te interviewen zijn de nieuwe gedichten die ze naar Meander stuurde. Is er bijvoorbeeld een nieuwe bundel in de maak?
Wat voor dichters lees je nu?
Middelnederlandse teksten als de Beatrijs en de Minneliederen van Hendrik van Veldeke lees ik nog altijd graag. Maar ook Martinus Nijhoff en Gerrit Achterberg en de Vijftigers hebben mijn liefde. Eigentijdse dichters als Menno Wigman en Erik Lindner weten me te raken. Eenheid van vorm en inhoud – een van de principes van de Tachtigers- vind ik belangrijk.
Toen je hoorde dat je gedichten geplaatst werden stuurde je bijna per omgaande nieuwe versies. Waarom dat directe herschrijven?
Het herschrijven van gedichten is een proces en het was ook niet direct, ik was er al mee bezig. Soms staat er iets wat ik inhoudelijk goed vind maar nog niet de juiste vorm heeft, of omgekeerd. Vorm en inhoud moeten elkaar versterken; dat is een bijna onbereikbaar doel. Soms lukt het en dan is het een goed gedicht.
Je vertelde dat je in het Poëzie Atelier te Brugge bij Philip Hoorne lessen volgt. Wat leer je daar?
Feedback geven aan elkaar is belangrijk. Soms leer ik van de feedback die ik krijg maar ook van de feedback die ik anderen geef. Philip wijst me dikwijls op samenhang maar ook op woordkeus en op tijdsaspecten. Een gedicht moet een afgerond geheel zijn. We zijn in onze verscheidenheid een hechte groep.
Schrijf je al lang?
Een korte periode toen ik rond de twintig was en toen pas weer na mijn vijftigste. Tot mijn vijftigste had ik het ook te druk met kinderen. Er volgde een laat debuut. Het lezen van goede poëzie heeft me lang belemmerd om te schrijven want ik was te kritisch jegens eigen kunnen, ik had te veel respect voor het vak. Mijn eerste gedicht ontstond vanuit verontwaardiging en daarna volgden er meer, zomaar vanuit een herinnering, een emotie of een waarneming.
Enkele vragen bij de begeleidende gedichten.
Is er in het eerste titelloze gedicht ik weet niet… sprake van een geliefde die vertrekt? En op wat voor oppervlakte doel je hier?
Nee, dat is geen geliefde maar dat is een deel van het personage -het kind wellicht- en ik bedoel een wateroppervlak. Het is symbolisch in de zin van ijl, iel, ongrijpbaar.
Gaat het In het gedicht Klimop over een conflict met de buurman en is de laatste regel een soort opluchting?
Nee, het is geen conflict; het gaat over het loslaten. De buurman jaagt de duiven weg -eigenlijk wel fijn- en hij verhuist. Met de laatste regel wil ik het loslaten relativeren: je kunt altijd nog de duiven teruglokken.
Welke taal had je voor ogen in het gedicht Verhuizen, dat me deed denken aan een ramp In Zeeland?
Dit gaat niet over de watersnoodramp maar over het stuwmeer in Suriname. Hele dorpen moesten verhuizen. Verhuizen betekent een nieuwe taal leren; te mooi om waar te zijn: een ideale taal! Dat we elkaar verstaan.
Zijn deze gedichten representatief voor wat je wilt bereiken in eenheid van inhoud en vorm?
Enigszins; ik ben niet ontevreden maar streef naar beter. Aarde vind ik wel gelukt.
In de recensie Een versluierde openhartigheid van Levity Peters in Meander over de debuutbundel Bots zegt Peters ‘ Uit veel gedichten blijkt een ambivalente houding ten opzichte van het leven en vooral de kwetsbaarheid van Fintelman.’
Hoe vind je dat dat buitenliteraire kwetsbaarheid wordt genoemd?
Levity raakt met die opmerking iets essentieels van mijn poëzie. Ik wil geen essentiële thema’s en motieven afzwakken maar zoek naar het confronterende. Levity zegt daarover: ‘Alleen tegenstellingen maken ontwikkeling mogelijk, zij dwingen om keuzes te maken die ons lot verder bepalen.’
Ben je met een nieuwe bundel bezig en in hoeverre verschilt je werk van nu van je debuut?
Ja, ik ben met een tweede bundel bezig. Deze is opgebouwd in verschillende delen. De gedichten in de verschillende delen versterken elkaar qua thematiek. Dat was in het debuut minder. Het gedicht Ik weet niet wanneer ze vertrok maakt deel uit van een afdeling over mijn ontwikkeling als kind. Dat meisje uit het debuut komt ook hier dus voor.
Ik ben veel kritischer; de eerste bundel is mij enigszins overkomen. Ik stimuleerde mijn leerlingen die ik toen had in een poëzieklasje vooral iets te doen met hun gedichten terwijl ik die van mezelf ‘verstopte’. Ik heb toen een gedicht opgestuurd naar een gedichtenwedstrijd van Poemtata en dat won tot mijn verrassing de tweede prijs.
De vorm is nog steeds geserreerd; ik schrijf niet barok.