Al dat schijnen zit u blijkbaar diep in het bloed
door Eric van Loo
‘Fiat Lux’ was het thema dat Stijn Vranken verbond aan zijn stadsdichterschap van Antwerpen. De woorden zijn ontleend aan het scheppingsverhaal: er zij licht. Meer nog dan zijn licht laten schijnen over ontwikkelingen in de stad wilde Vranken met zijn poëzie licht brengen: verlichting, hoop, culturele verdieping en verheffing, al zal hij dit waarschijnlijk veel te grote woorden vinden. Voor hem stond het plezier in de poëzie voorop, een plezier waarbij hij de Antwerpse bevolking graag wilde betrekken. Zoals hij in het openingsgedicht (‘Spat onder stroom’) over Antwerpen en haar bewoners zegt: ‘Al dat schijnen zit u blijkbaar diep in het bloed’.
Antwerpen heeft een rijke traditie waar het gaat om stadsdichters. Vanaf 2003 traden achtereenvolgens Tom Lanoye, Ramsey Nasr, Bart Moeyaert, Joke van Leeuwen, Peter Holvoet-Hanssen en Bernard Dewulf aan als dichter van de havenstad. Stijn Vranken was stadsdichter in de jaren 2014-2015. Zijn opdracht was, om gedurende 24 maanden twaalf gedichten te schrijven over wat er reilt en zeilt in Antwerpen, over grootse gebeurtenissen of kleine voorvallen. Over wat hem trof in het dagelijkse Antwerpse leven.
Twaalf gedichten is natuurlijk een bescheiden productie, maar het stadsdichterschap bestaat niet uit dit dozijn gedichten alleen. Daarom is het boek FIAT LUX waarmee Stijn Vranken zijn stadsdichterschap voor Antwerpen afsluit geen doorsnee poëziebundel. Van elk gedicht schetst Vranken de aanleiding en de ontstaansgeschiedenis. Veelal betrof het opdrachten of verzoeken om bestaande activiteiten met een passend gedicht te ondersteunen. Bijvoorbeeld een gedicht voor het sociale stadsproject de burendag, een bijdrage voor het jaarlijkse festival Noorderlicht in de oude Antwerpse wijk Seefhoek, waar de dichter al ruim tien jaar woont, of een gedicht bij het urnenveld, het nieuwe ecologische gedeelte van de begraafplaats Ruggeveld te Deurne. Mooi ook is het project VrijSPRAAK, een poëzietraject in de Antwerpse gevangenis ‘de Begijnenstraat’. Hierbij werd o.a. gevangenen gevraagd naar hun lievelingsgedichten en werd de gevangenisbibliotheek door een publiciteitsactie royaal uitgebreid. Het project was al zo mooi en intensief, dat Vranken afzag van het schrijven van een gelegenheidsgedicht. Een bescheiden opstelling die hem siert.
De stijl van de gedichten is zeer gevarieerd. Traditioneel (bijv. in het trouwboekje van de stad), eigentijds (het gedicht voor de verdwenen Antwerpse Bask Hodei Egiluz), origineel (een smartlap over de Seefhoek) en zelfs zeer experimenteel (voor de overzichtstentoonstelling van de Antwerpse kunstenaar/uitvinder Panamarenko).
Zoals eerder opgemerkt beperkt Vranken zich in zijn boek geenszins tot het op elegante wijze opdienen en toelichten van zijn dozijn stadsgedichten. Vooral het hoofdstuk over het gedicht voor het Antwerpse vervoersbedrijf De Lijn ontspoort volledig. In een droog humoristische stijl schetst hij de achtergrond en realisatie van dit uitzonderlijke project. ‘Alles kan en mag’ had de directeur hem gemaild. Dus Vranken vond dat er een keer iets anders moest gebeuren dan een gedicht op een tram schilderen, of gedichten in bushokjes plaatsen.‘Een carte blanche van dit formaat mag je niet slechts half uitspelen’. Tenslotte komt hij op een briljant idee: ‘Waarom geen intieme literaire en muzikale optredens programmeren in een tot podiumcafé omgebouwde tram en zo door de stad rijden?’ Ach, je hebt alleen maar een oude tram nodig, die je met een stel enthousiastelingen moet verbouwen. ‘O ja, en dan moest er natuurlijk ook nog een stadsgedicht geschreven worden’. Je zou het bijna vergeten. Maar dan blijkt na weken klussen dat er iets goed fout is. Het is een Gentse tram, en die past niet onder de grond (in de zgn. premetrotunnels), aldus het hoofd technische dienst van De Lijn. Ach, dan blijven we toch boven de grond, mompelt de dichter.
Bovengronds en onderweg
ach, vraag me niet waarheen de rit
is het nog ver, hoe lang duurt dit
en gaan we heen of eerder weer
ik zeg het u, ik weet het niet
dit is gewoon de weg, meneer
naar wat we altijd zijn geweest
een even licht als donker spoor
dat dus (zo blijkt uit vorig vers)
echt niemand iemand wijzen kan
een cirkel dralend om zijn doel
een omweg van begin tot eind
allez roulez! – kom hier meneer
en blijf bij voorkeur levenslang
niet iets dat iemand zomaar vindt
maar overal en zichtbaar zoek
hier bovengronds en onderweg
‘Een gedicht dat lijkt te gaan over een rit met Tram DE LUX, maar dat uiteraard gaat over úw leven. Zoals elk gedicht trouwens.’ schrijft Vranken in één van de weinige opmerkingen uit het boek waarin dieper op de inhoud van zijn poëzie wordt ingegaan. Het hoofdstuk gaat vergezeld van enkele foto’s en zelfs een heuse werktekening van deze oorspronkelijk uit Gent afkomstige tram die in Antwerpen een tweede leven kreeg. En die ook dit voorjaar weer elke twee weken door de stad reed met een wisselende bezetting van muzikanten, auteurs en dichters, met spijs en drank en niet te vergeten een dankbaar publiek.
FIAT LUX is een goed voorbeeld van wat in de onlangs verschenen essaybundel Dichters van het nieuwe millennium het ‘multimediale karakter’ van de hedendaagse poëzie wordt genoemd. Het is een aanstekelijk relaas over twee jaar stadsdichterschap, waarin Vranken ook zijn prozatalenten toont, van kritisch beschouwend tot ironisch en humoristisch. In elk hoofdstuk bespeelt hij een ander register, waarbij we zelfs lezend in het koude Holland steeds meer vertrouwd raken met Antwerpen en haar inwoners.
***
Stijn Vranken (1974) is een Antwerps dichter en performer. Hij is medeoprichter van De Sprekende Ezels, een maandelijks terugkerende poëzieavond in Antwerpen, Brussel, Leuven, Turnhout en Gent. Vranken schrijft ook teksten voor het theater, die hij deels zelf uitvoert. Als dichter debuteerde hij in 2008 met Vlees mij!
Meer informatie over Stijn Vranken en het stadsdichterschap van Antwerpen is te vinden op de website Antwerpen Boekenstad.