Gedichten van en over vluchtelingen
Samengesteld door Daan Bronkhorst
Chinua Achebe (Nigeria 1930-2013)
Vluchtelinge met kind
Geen Madonna met Kind die zich hiermee meten kon,
het beeld van deze moeder, vol tedere aandacht
voor een zoon die ze spoedig zou moeten vergeten.
Overal hing de lucht van de diarree
van ongewassen kinderen die met uitstekende ribben
en verschrompelde billen, met houterige stappen
rondliepen, achter hun opgezwollen, lege buikjes aan.
De meeste moeders daar kon het allang niets
meer schelen, maar deze wel. Met de schim
van een glimlach tussen haar tanden en met
in haar ogen de schim van moederlijke trots,
kamde ze het schamele roestbruine haar
dat zijn hoofdje nog bedekte, en toen
– terwijl er een lied verscheen in haar ogen –
begon ze te zoeken naar luizen… In een ander leven
was dit een vluchtige routine geweest,
voor zijn ontbijt en naar school gaan;
maar nu deed ze het alsof ze bloemen schikte
op een heel klein graf.
uit: Een brief van jou, wel duizend brieven, De Geus & Amnesty International 2003, vert. Kees Simhoffer
Ai Qing (China 1910-1996)
Bomen
Een boom, en nog een boom
elk voor zichzelf, elk stram rechtop,
en de wind en de lucht
die vertellen hoe zij elk apart staan.
Maar onder het dek van de aarde
spreiden zij wijd hun wortels
en in de onzichtbare diepte
knopen zij wortels aaneen.
uit: Gedichten voor China, De Geus & Amnesty International 1989, vert. Daan Bronkhorst
Abd al-Wahhab al-Bayati (Irak/ballingschap 1926-1999)
De Arabische vluchteling
Mieren knagen aan zijn vlees
Kraaien pikken in zijn vlees
De Arabische vluchteling genageld aan het kruis
De Arabische vluchteling
Bedelt en slaapt op treinstations
Huilt zich de ogen uit.
En Jaffa is alleen maar een plakkertje
Op een krat sinaasappelen
Klop niet meer aan mijn deur
Er is geen leven in mij over.
En Jaffa is alleen een oranje plakker
Ze laat de doden ongestoord.
Ze hebben de herinnering van Saladin verkocht
Ze hebben zijn paarden en schilden verkocht
Ze hebben de graven van de vluchtelingen verkocht.
Wie koopt een Arabische vluchteling voor een homp brood?
Mijn bloed verdroogt
Maar jij blijft maar lachen.
Ik ben Sinbad
Ik bewaar mijn schatten in de harten van jouw kinderen.
Mieren knagen aan zijn vlees
Kraaien pikken in zijn vlees
De Arabische vluchteling bedelend aan jouw deur.
uit: Vrijheid hoe maak je het, De Geus & Amnesty International 1997, vert. Daan Bronkhorst
Claribel Alegría (Nicaragua/ballingschap °1924)
‘s Nachts
‘s Nachts
in mijn dromen
herrijzen
meerdere dode vrienden
bij het wakker worden,
vraag ik me af
of zij ook
van mij hebben gedroomd
uit: Zo’n gelukkige dag, De Geus & Amnesty International 2003, vert. Marjolein Santen
W.S. Auden (Engeland/VS 1907-1973)
Song XXVIII
Stel, deze stad telt tien miljoen zielen,
er leven er in paleizen, er leven er in holen.
Toch is er geen plaats voor ons, liefste, toch is er geen plaats voor ons.
We hadden ook een land en vonden het mooi:
kijk even in de atlas, je vindt het zo;
we kunnen er nu niet heen, liefste, we kunnen er nu niet heen.
In het dorpskerkhof bloeit een taxusboom,
iedere lente opnieuw in zijn bloei een droom,
van oude paspoorten niet, liefste, van oude paspoorten niet.
Want de consul sloeg hard op de tafel en zei:
‘Wanneer je geen pas hebt, ben je dood voor mij.’
Maar we leven nog, liefste, we leven nog.
Ik ging naar een comité, ‘t bood een zetel aan,
‘t vroeg me vriendelijk, volgend jaar terug te gaan,
maar waar gaan we vandaag heen, liefste, waar gaan we vandaag heen?
Ik kwam op een meeting, en de spreker besloot:
‘Als wij ze erin laten, stelen ze ons brood’ –
Hij sprak over jou en mij, liefste, hij sprak over jou en mij.
Ik dacht dat ik de donder door de lucht hoorde gaan
Hitler schreeuwde over Europa: ‘Ze moeten eraan’.
O, hij bedoelde ons, liefste, hij bedoelde ons.
Ik zag een poedeltje met een dicht, warm jakje aan,
en ik zag een deur voor een poesje opengaan,
‘t waren geen Duitse Joden, liefste, ‘t waren geen Duitse Joden.
Ik ging naar de haven en ik stond op de kaai,
en ik zag de vissen vrij zwemmen in de baai,
tien meter verder maar, liefste, tien meter verder maar.
Ik liep door een woud, zag de vogels in de bomen,
zij hadden geen politici, hun lied kon vrijuit stromen;
‘t was het mensengeslacht niet, liefste, ‘t was het mensengeslacht niet.
Ik droomde van een huis met duizend étages,
duizend deuren, duizend ramen stonden opengeslagen;
maar geen was er van ons, liefste, maar geen was er van ons.
Ik heb op een vlakte in de sneeuwstorm gestaan,
en tienduizend soldaten gingen af en aan;
zoekend naar jou en mij, liefste, zoekend naar jou en mij.
uit: De dag dat je brief kwam, Muntinga & Amnesty International 1988, vert. Michel van der Plas
A. Avdić (Bosnië/Nederland °1945)
Vluchtelingen
Ze zijn vroeg opgestaan,
maar ze wilden niet vroeg op.
Ze zijn op weg gegaan,
maar ze wilden niet weg.
Op het asfalt,
in het zand,
in het bedauwde gras
bleef hun spoor achter
uit: Vrijheid hoe maak je het, De Geus & Amnesty International 1997, vert. Desa Korolija & Veerle Bedaux
Jana Beranová (Tsjechië)
Wie een brug legt
Wie een brug legt
naar een ander
kan altijd heen
en terug.
uit: Beranová, Werkboek – bloemlezing 1983-2010, De Geus 2011.
Bertolt Brecht (Duitsland/ballingschap 1896-1956)
Over de benaming emigranten
Altijd vond ik de naam verkeerd die men ons gaf: emigranten.
Dat betekent immers ‘die zijn weggegaan’. Maar wij
zijn toch niet uit vrije wil vertrokken
naar een land van onze keuze. We zijn toch ook niet
een land ingegaan om er te blijven, zo mogelijk voor altijd.
Nee we vluchtten. Verdrevenen zijn we, verbannenen
en geen thuisland, een ballingsoord zal het land zijn dat ons opnam.
We zitten daar onrustig, zo dicht mogelijk bij de grens
te wachten op de dag van terugkeer, observeren elke minieme
verandering aan gene zijde van de grens, ondervragen naarstig
iedere nieuwkomer, vergeten niets, geven niets op
en vergeven ook niets van wat is gebeurd, vergeven niets.
Ach de stilte van de Sont houdt ons niet voor de gek! Het geschreeuw
uit hun kampen horen we ook hier. We zijn zelf immers bijna zoals
de geruchten van gruwelen die over grenzen ontkwamen. Ieder van ons
die met gescheurde schoenen door de menigte loopt
getuigt van de schande die nu ons land bevlekt.
Maar geen van ons
zal hier blijven. Het laatste woord
is nog niet gezegd.
(1937)
uit: Hoop – gedichten over grenzen, Bekking & Amnesty International 2016, vert. Daan Bronkhorst.
Charlotte (Democratische Republiek Congo 1993-2007)
Ik kijk naar mijn voeten
Ik kijk naar mijn voeten
ze volgen de voeten van mijn moeder
wat zouden mijn voeten kunnen vertellen
hoe het asfalt brandde
hoe scherp het glaszand was in de woestijn
hoe zacht de grond in het bos
waar ze moesten rennen voor de mannen
mijn voeten zijn nooit bang
ze rennen alleen maar met mijn angst mee
ik kijk naar mijn voeten
ze zijn al bijna zo sterk als mijn moeder
uit: Moed! – museum van de poëzie, Bekking & Amnesty International 2013, vert. Daan Bronkhorst
Mahmoud Darwish (Palestina/ballingschap 1941-2006)
We lopen naar het land
We lopen naar een land dat niet van ons vlees is,
Niet van onze botten z’n kastanjebomen,
Z’n stenen niet als de krulgelokte geiten
Van het Hooglied.
We lopen naar een land
Dat geen speciale zon voor ons heeft opgehangen.
Mythische vrouwen klappen:
Een zee rondom ons,
Een zee boven ons.
Als graan en water je niet bereiken,
Eet dan onze liefde en drink onze tranen.
Zwarte sluiers als rouw voor de dichters.
Jullie hebben jullie overwinningen en wij de onze,
Wij hebben een land waar we niets anders zien
Dan het onzichtbare.
uit: Een brief van jou, wel duizend brieven, De Geus & Amnesty International, vert. Daan Bronkhorst
Basil Fernando (Sri Lanka/ballingschap °1944)
Langs de kant van de weg
Deze krans van bloemen
zonder naam eraan
is voor jou,
mens zonder graf.
Omdat ik het stukje aarde
dat jou omarmt
niet kan vinden
leg ik deze krans
langs de kant van de weg,
vergeef me.
Vergeef me
dat ik de herinnering aan jou
achterlaat langs de kant van de weg.
uit: Hoop – gedichten over grenzen, Bekking & Amnesty International, vert. Jelle Nesna
Erich Fried (Oostenrijk/Engeland 1921-1988)
Vluchtelingen
Vele stierven
deze hier
werden gered
en sterven nu langzaam
aan de verschuldigde dank
jegens hun redders
aan hun dankbaarheid
of
aan hun ondankbaarheid
uit: Vrijheid hoe maak je het, De Geus & Amnesty International 1997, vert. Hans Bakx
Choman Hardi (Koerdisch Irak/ballingschap °1974)
Aan de grens (1979)
‘Dit is uw laatste controlepunt in dit land!’
We dronken nog wat –
binnenkort zou alles anders smaken.
Het land onder onze voeten liep door
gescheiden door een dikke ijzeren ketting.
Mijn zus stak haar been erover
‘Kijk,’ zei ze
‘mijn rechterbeen staat in dit land
en mijn linkerbeen in het andere.’
De grenswachters stuurden haar weg.
Mijn moeder zei me: We gaan naar huis.
Ze zei dat de wegen veel schoner zijn
het landschap veel mooier is
en mensen veel aardiger zijn.
Tientallen families wachtten in de regen
‘Ik kan de haard ruiken,’ zei iemand
Toen huilden onze moeders. Ik was vijf jaar oud,
stond bij het controlepunt
en vergeleek het land aan beide kanten.
De herfstaarde aan de andere kant
had dezelfde kleur, dezelfde textuur.
Aan beide kanten van de ketting regende het.
We wachtten tijdens het keuren van onze papieren,
het grondig inspecteren van onze gezichten
Toen ging de ketting los om ons door te laten.
Een man knielde en kuste zijn modderige thuisland.
Dezelfde keten van bergen omvatte ons allemaal.
uit: Hoop – gedichten over grenzen, Bekking & Amnesty International 2016, vert. Isolde van Meerwijk
Kapka Kassabova (Bulgarije/Duitsland °1973)
Vluchtelingen
Kijk: de armoede van regen
dat we hem opvangen in vingerhoedjes van geduld
en uitgieten in de modder
Ondertussen
tellen we alle werelden
waarheen we nooit zullen gaan
We moeten herinneren – herinnering is hoop
maar rustig, want woorden kunnen gaten in ons
snijden
zo groot dat we daar
te veel lichamen vinden liggen
Vergeten, we moeten vergeten
de herinneringen – ze gaan open en bloesemen
als stiletto’s in de darmen
Kijk: dit is de wereld die we hebben
te arm om je te verbergen,
te donker om te begaan, te alleen om te vergeten
uit: Voor je ogen, Amnesty International 2011, vert. Daan Bronkhorst
Nhi Muong (Cambodja)
De dag
Meneer één legt zijn handen op tafel dan weer
op zijn schoot stamelt over een geweer dat hij
verborg toen verkocht het leger riep hem op hij
had geen wapen en dat was twee jaar cel.
Meneer twee komt met zijn vrouw hoogzwanger
en nog meer zwanger is de angst in haar ogen
ze verlieten hun dorp honger en werden gepakt.
Meneer drie heeft een agent geslagen wist hij niet.
Meneer vier liep zomaar de grens over waar zijn
kinderen zijn weet hij niet eigenlijk weet hij
niets. Vijf en zes hebben wel hun papieren.
Zeven weet ook alle data nog heel precies.
Meneer acht is ‘s nachts van zijn bed gelicht
en betaalde flink. Het verhaal van meneer negen
lijkt sprekend op meneer één weer dat geweer.
Tien en elf zijn uit hetzelfde dorp dat was de dag.
De meneer die mijn baas is legt de dossiers
heel precies op een stapel bergt zijn pennen
op. Dat was de dag het schiet niet op er was
dit keer alweer geen echte vluchteling bij.
uit: Liefde kon maar beter naamloos zijn, De Geus & Amnesty International 2000, vert. Daan Bronkhorst
Izet Sarajlić (Bosnië 1930-2002)
Aan mijn vrienden uit ex-Joegoslavië
Wat is er in deze nachten
met ons gebeurd, vrienden?
Ik weet niet
wat jullie doen.
Wat jullie schrijven.
Met wie jullie drinken.
Welke boeken jullie lezen.
Ik weet zelfs niet
of we eigenlijk nog vrienden zijn.
uit: Vrijheid hoe maak je het, De Geus & Amnesty International 1997, vert. Frans Vyncke
José Saramago (Portugal/Spanje 1922-2010)
Laat ze nu eindelijk komen
Laat nu eindelijk de andere vreugden komen.
Vurige dageraden, kalme nachten,
Laat de verlangde vrede komen, harmonie,
En redding van de vrucht, en zielenbloemen.
Laat ze komen, mijn lief, want dezer dagen
Ben ik dodelijk vermoeid,
Door woede en angst
En niets.
uit: Leef!, Muntinga & Amnesty International 2010, vert. Sander de Vaan
Thomas Shapcott (Australië °1935)
Stadsgezicht met vluchteling
De jongeman stond bij het bushokje
Maar niemand zag hem uit de bus komen.
Hij had een pet over zijn gezicht getrokken
Iemand zei dat het een baseballpet was
Maar wie speelt baseball in dit oord?
Hij had gympies aan van het type imitatie-Nikes
Verder was er niks opmerkelijks aan hem,
Twee ogen, oren, een mond met honger of pijn –
Misschien hadden zijn lippen dunner moeten zijn
Misschien was dat het. Mensen liepen om hem heen.
Lou van de krantenkiosk zei: ‘Hier bij ons
Valt zoiets op.’ Mike spuugde op de grond
En zei: ‘Dat soort zijn geen blijvertjes.’
Ze stootten elkaar en waren bijna naar hem toegegaan.
Maar op het laatste moment kon niemand bedenken wat te zeggen.
uit: Licht! – museum van de poëzie, Bekking & Amnesty International, vert. Daan Bronkhorst
Wyslawa Szymborska (Polen 1923-2012)
Enkele mensen
Enkele mensen op de vlucht voor enkele mensen.
In een of ander land onder de zon
en enkele wolken.
Ze laten achter wat van hen is, een of ander alles,
bezaaide velden, enkele kippen en honden,
spiegeltjes waarin nu het vuur zich spiegelt.
Ze hebben kruiken en bundels op hun rug,
elke dag leger, elke dag zwaarder.
In stilte voltrekt zich iemands niet meer verder kunnen,
onder kabaal iemands weggrissen van iemands brood
en iemands schudden aan zijn dode kind.
Voor hen ligt een of andere weg die nooit de goede is,
altijd de verkeerde brug
over een rivier die vreemd roze kleurt.
Ergens in de buurt schoten, dichterbij of verder weg,
in de lucht een of ander vliegtuig dat wat rondcirkelt.
Een soort onzichtbaarheid zou hier van pas komen,
een grauwe steenachtigheid,
of nog beter een soort nergens-zijn
voor enige tijd, kort of misschien lang.
Er zal nog wel iets gebeuren, alleen waar en wat.
Iemand zal hen tegemoetkomen, alleen wanneer en wie,
in hoeveel gedaanten en met wat voor bedoelingen.
Als hij kan kiezen,
wil hij misschien geen vijand zijn
en zal hij hen in een of ander leven laten.
uit: Liefde kon maar beter naamloos zijn, De Geus & Amnesty International 2000, vert. Gerard Rasch
Graciela Taddey (Uruguay)
Over ballingschap en droefheid
In dit land ken ik de winden niet
ik weet niet vanwaar ze waaien
niet wanneer ze komen
noch wat ze brengen.
Ik weet niet hoe ze heten
en ook niet
hoe ik ze kan vinden.
Ja ik weet wel, zeg maar niets
verborgen achter mij blijft de hoop leven
en ik zal deze verzen eindigen
in een lofzang op de hemel.
Maar nu
zeg ik je dat ik op dit plein
muren zie
hoewel er geen muren zijn
dat dit plein alleen bestaat
de kille wind scheert erover
en dat ik hier sta zonder jas.
Ja ik weet wel, zeg maar niets
ik hoef me maar om te draaien om haar te zien
achter mij wacht de hoop op me.
uit: Liefde kon maar beter naamloos zijn, De Geus & Amnesty International 2000, vert. Marika de Bakker, Marjan Haitsma & Magda Oberndorff
Adam Zagajewski (Polen/VS °1945)
De vluchtelingen
Gebogen onder een gewicht dat je soms
kunt zien en soms ook niet,
zwoegen ze door modder of woestijnzand,
ineengedoken, hongerig,
zwijgzame mannen in dikke jassen
gekleed voor alle seizoenen,
oude vrouwen met gerimpelde gezichten,
die iets dragen, baby, lamp
– als souvenir – of laatste stuk brood.
Dit kan Bosnië zijn, nu,
Polen in september ‘39, Frankrijk
acht maanden later, Thüringen in ‘45,
Somalië of Afghanistan, Egypte.
Altijd is er een kar, of ten minste een kinderwagen
gevuld met schatten (een donsdeken, een zilveren beker
en de snel vervangende geur van thuis),
een auto zonder benzine achtergelaten in een greppel,
een paard (zal gauw worden opgegeven), sneeuw, veel sneeuw,
te veel sneeuw, te veel zon, te veel regen,
en die karakteristieke buiging
als in de richting van een andere, betere planeet
met minder ambitieuze generaals,
minder geweren, minder sneeuw, minder wind,
minder geschiedenis (helaas, zo’n planeet
bestaat niet, alleen die buiging).
Met schuifelende voeten
gaan ze langzaam, heel langzaam
naar het land nergens,
naar de stad niemand
over de rivier nooit.
uit: Hoop – gedichten over grenzen, Amnesty International & Bekking 2016, vert. Daan Bronkhorst