LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Poëzie Kort 2016 / 8

7 sep, 2016

Hans Puper en Lennert Ras

 

Erik Jan Harmens & Ilja Leonard Pfeijffer, Duetten

Door Hans Puper

Wat doen we met die man die lacht in het publiek,
omdat hij elke dichter liefheeft als komiek
en poëzie beschouwt als heerlijk cabaret
dat ook nog eens bij vlagen aan het denken zet?

Deze verzuchting van Pfeijffer aan het begin van het vijfentwintigste duet laat precies zien wat er mis is aan de mailwisseling met zijn mededichter Erik Jan Harmens. Zij presenteren zich wel degelijk als cabaretiers en dringen de lezer de rol van buitenstaander op. En die buitenstaande moet genieten: het gaat immers om twee grote dichters. Hun brille wordt nog eens benadrukt in de verantwoording: ‘Ze hebben nooit enig overleg gevoerd. Zelfs over het plan om gezamenlijk iets te schrijven bestond geen overeenstemming, totdat het begon. De duetten ontstonden, in de vorm en volgorde zoals ze in dit boek zijn afgedrukt, strofe voor strofe, door middel van uitwisseling van e-mails zonder enig commentaar. Achteraf is niets herschreven.’ Samen doen ze denken aan een schizofrene Bilderdijk, die beweerde dat zijn verzen door God zelf kant en klaar werden gedicteerd; hij hoefde alleen maar klaar te zitten met ganzenveer en papier. Achteraf bleek dat zijn manuscripten vol doorhalingen zaten, maar dat terzijde.

In een ver verleden kende ik leraren Nederlands die elkaar probeerden te overtreffen met ‘puntige kwatrijnen.’ Ze hadden dat afgekeken van de helderste ster in hun universum, Simon Vestdijk. Een enkele keer schreef een van hen een sonnet waaruit een onvervulbaar verlangen sprak naar een mooie, jonge collega of een femme fatale uit de examenklas die binnen enkele maanden uit hun blikveld zou verdwijnen. Hun gedichten zaten vol allusies op bewonderde Nederlandstalige dichters. In wezen doen Harmens en Pfeijffer hetzelfde als deze brave, plichtsgetrouwe onderwijsmannen. ‘[I]k ben een gelukszoeker in het diepst van mijn bananenrepubliek’, schrijft Harmens bijvoorbeeld en Pfeijffer zou Pfeijffer niet zijn als hij niet naar twee voorgangers tegelijk verwees: ‘Ik dans een rare negerdans uit Mozambique.’ (Je ziet hier eindrijm, maar dat is toeval. De regels komen uit verschillende duetten).
De ene leraar-dichter was beter dan de andere en dat is ook hier het geval. Hoe goed Harmens ook is, de souplesse en wendbaarheid van Pfeijffer liggen buiten zijn bereik. Pfeijffer schrijft paarsgewijs rijmende alexandrijnen die heel natuurlijk aandoen, iets wat wonderwel past bij deze vruchtbare gedachtewisseling tussen heren van stand. De gedichten van Harmens zijn vrijer van vorm, maar over het algemeen wat stroever en een enkele keer gezocht. Dat laatste geldt overigens niet voor zijn antwoord op de eerder geciteerde strofe:

ik ben wie hij ziet in zijn binnenspiegel
hij ruikt wat ik had op mijn brood
objects in mirror are closer than they appear
eerst lachte hij maar nu niet meer

De rol van bewonderende lezer bevalt mij niet. Misschien moeten ze zich toch maar weer richten op die man die lacht in het publiek en de ‘leesclubdames in de zaal, / die als de poëzie gedaan is allemaal / een leuke foto met de dichters willen maken’. De mannen gaan weliswaar zwaar gebukt onder hun voorstellingen, maar lijden is goed voor de poëzie en cabaret voor de portemonnee.

***
Erik Jan Harmens en Ilja Leonard Pfeijffer (2016). Duetten. Lebowski, 80 blz. € 17,50

Patrick Conrad, De Cadillac van Mallarmé

Door Lennert Ras

De Cadillac van Mallarmé bestaat uit collages van Conrad (schrijver, plastisch kunstenaar en filmmaker), die een ode zijn aan Conrads surrealistische en dadaïstische voorgangers. Het zijn prikkelende tot de verbeelding sprekende afbeeldingen. Bij de collages schreef hij gedichten, die daarnaast zijn afgedrukt. Seksualiteit en schoonheid spelen een grote rol in de bundel. Mannen hangen zich in groten getale op als zij worden afgewezen door een prachtige vrouw. (p. 21). De vrouw van lichtekooi tot kuise dame en woekerplant, die zich aan haar dankbare slachtoffer vastzuigt (p.49). Maar niet alleen de vrouwelijke schoonheid komt voorbij, ook de mannelijke. De bundel zet aan het denken. Bijvoorbeeld vanwege de tegenstelling: ‘Na verloop van tijd hoopte niemand meer oud te worden, maar wilde niemand jong sterven’ (p.9). De bundel staat vol met verwijzingen naar de kunstwereld, maar ook naar bijvoorbeeld de muziek- en filmwereld, hetgeen de indruk geeft dat de schrijver zeer belezen is. Verbittering komt voorbij en onbeantwoorde liefde. Vooral de combinatie van de absurdistische afbeeldingen met de uit het leven gegrepen thematiek in de verzen laten je na het lezen achter met een zoete verwarring, die ergens toch wel aangenaam is.

***
Patrick Conrad (2016). De Cadillac van Mallarmé. Uitgeverij Vrijdag, 65 blz. €22,50

Anouk Smies, Wie heeft een middelpunt nodig

Door Hans Puper

De gedichten van Anouk Smies zijn tegelijkertijd open en moeilijk toegankelijk. Maar hoe weinig grip je ook krijgt, je leest toch door. Haar taalgebruik is helder, haar beeldspraak prikkelend: ‘De gevoelswereld / is een peertje, flame, 40 watt / De rauwe adem / van de wereld plukt lukraak / aan zijn perzikzak’. Regels maken nieuwsgierig: ‘Soms verlang je het ergste / om het één na ergste dood te slaan’, soms moet je erom lachen: ‘Pijn die gezellig is gemaakt / noemt men kunst’ (Let op dat ‘men’: het niet de dichter die dat vindt) of: ‘Er is een compromis / dat ik door zou willen drukken’.
Je komt niet verder dan vermoedens over een wereld achter de gedichten. Dat is geen tekortkoming, integendeel: ze zet je verbeelding aan het werk. Neem een gedicht als ‘Houdini’, de legendarische boeienkoning:

Toen ik alle opties voor
originaliteit had uitgeput
kwam het geniale idee
in me op
dat alles wat fonkelde aan jou
sleets was en verlopen

Dat ik aan je lippen hing
die nooit mijn naam genoten
Je excuses aanlijmbaar waren
als osmose

Waarmee je me het sterkste
aan je navel verbond
ondanks wat je niet beloofde
was je fameuze onderwater-truc

waarin je deed of ik niet bestond
En ik je geloofde

Waar gaat dit over? Over een dochter die zich door haar moeder verwaarloosd voelt, de meest uiteenlopende verklaringen heeft gezocht voor haar gedrag en nu inziet hoe het werkelijk zit? Dat het (schijnbaar) losmaken van banden de meest geraffineerde manier is om een kind aan je te binden? Mogelijk. Die ‘je’ kan ook een geliefde zijn: dat beeld voor de hechte verbinding, de navel, kun je ruimer nemen. Maar kan het gedicht ook gaan over de relatie van de dichter met haar poëzie? In dat geval heeft ze gepoogd op de meest originele manieren haar vorm te vinden, maar achteraf ingezien dat ze zich toch slechts op platgetreden paden heeft begeven. Iets eigens hadden de gedichten kennelijk niet. En die ‘fameuze onderwater-truc’ waarin de dichter wordt ontkend en daarin gelooft: is dat een verwijzing naar hermetische poëzie waarachter de dichter verdwijnt?
Ik weet het niet. Dit gedicht is zelf een Houdini, want het weet zich voortdurend uit je greep te bevrijden.

Ik kwam bij de herlezing van ‘Houdini’ op de relatie dichter – poëzie omdat Smies in verschillende gedichten woorden laat terugkomen die ze in verband lijkt te brengen met dichten: ‘reuk’, ‘neus’, ‘(be)tasten’, ‘navel’, ‘gezicht’, ‘strottenhoofd’. Een voorbeeld:

‘Zo schuif ik dagelijks
dia’s ineen
tot ik een houdpaar uitzicht zie
dat ik palpeer en doorklief

Uit de trilling die ontstaat
restaureer ik een vorm
die wel iets van een gezicht wegheeft’

(Uit: ‘Opties’)

Anouk Smies verdient meer bekendheid.

***
Anouk Smies (2016). Wie heeft een middelpunt nodig. Uitgeverij Opwenteling, 64 blz. €14,50


Daniël Dee, Mond vol demonen

Door Hans Puper

Wie zo’n tachtig pagina’s wil vullen met humoristische gedichten, moet van goeden huize komen. Daniël Dee probeert het met gedichten over seks, drank en rock & roll, met als overkoepelend thema het lijden aan het leven. Ik wijs dat niet af, dat gevoel is ook mij niet vreemd. Ik heb een ander bezwaar. Of de gedichten zijn gebaseerd op een ruig leven of dat het zich voornamelijk afspeelt in de verbeelding, maakt mij niet uit. Het gaat om de overtuigingskracht die uit de gedichten spreekt, de suggestie dat zelfspot en humor middelen zijn om het leven leefbaar te houden en daar ontbreekt het in de meeste gedichten aan. Er lijkt dan een man aan het woord te zijn die de bink uithangt met stoere en lollige uitspraken: ‘[I]k kom graag op de zolder waar die cactus staat / ik kan er lekker werken of aan de kleine generaal snokken op internetporno / – dat is vast zielig, maar dan is iedereen zielig / dan moet je maar vaker met mij –‘. (Uit: ‘Een prettig gesprek’). En wat te denken van de geinige verwijzingen en woordspelingen in ‘hitchhiker met Hitchcock-suspense? ‘[T]achtig dagen jouw lichaam rond / in en uit in en uit van voor naar achteren / happend naar lucht hompen hoppend viel Spass / op de toppen van jouw twin towers tweelingbergen / jodelend komen ein Tiroler Bursche ( … ) en we gaan nog niet naar huis / nog lange niet / nog lange niet’.
Een enkel gedicht geloofwaardiger, omdat niet ondanks, maar juist door de humor de wanhoop voelbaar is. De eerste drie strofen van ‘Die middag opgesloten op het hoge balkon’:

‘de deur viel dicht en in het slot
natuurlijk was het guur
de dwanggedachte te springen
maar niet willen springen
hoeveel ingewanden zullen er dan niet op de tegels tot moes slaan

overwegen om een ruit in te tikken
maar die niet intikken
want dan zouden de mensen kunnen zien dat ik in paniek ben
wat is daar erg aan?
ik ben in paniek
ik ben altijd in paniek
behalve als ik drink

de katers verergeren de paniek
gewoon doorheen drinken

In contrast met dit alles staat het gezinsleven. ‘Na het bezoek aan mijn behandelend arts’ is een romantisch ‘als-ik-sterf-gaat-aan-mij-niets-verloren’-gedicht. De laatste regels ogen heel serieus: ‘onvervangbaar is alleen mijn vermogen tot het liefhebben van mijn vrouw / samen met mijn vermogen tot het liefhebben van mijn kinderen.’ Deze regels durft hij echter niet zonder ironisch commentaar te presenteren, al zijn ze ongetwijfeld zeer gemeend. Collega-dichters zouden hem op de sentimentaliteit ervan hebben gewezen, maar: ‘uit pure koppigheid laat ik die regels toch staan – lekker puh’.

Ik hoop dat Dee in zijn volgende bundels meer diepte en durf toont. Zijn gedichten zullen daar beter van worden.

***
Daniël Dee (2016). Mond vol demonen. Uitgeverij Passage, 89 blz. € 19,90

 

 

 

 

     Andere berichten

Paul Demets – De schaamsoort

Terugblikken is confronterend door Hans Puper De ondertitel van Een schaamsoort, de nieuwe bundel van Paul Demets, is Briefgedichten aan...

Maria de Groot – Klokkenstoel

Maria de Groot – Klokkenstoel

Het voorgeschrevene en zijn afwijkingen door Ivan Sacharov - - Maria de Groot (1937) heeft als Nederlands schrijfster en theologe een...

Guido Gezelle – De kleine Gezelle

De kleine kaart door Peter Vermaat - - Gezelle. Voor een ‘Ollander van boven de rivieren blijft die naam voornamelijk kleven aan een paar...