Simon Mulder (1986) studeerde vergelijkende en historische taalwetenschap aan de Universiteit Leiden en wijsbegeerte en klassieke talen aan de Universiteit van Amsterdam. Hij schrijft gedichten, waarbij hij gebruikmaakt van vaste vormen en legt zich toe op de voordrachtskunst. Hij is oprichter van Stichting Feest der Poëzie, waarmee hij poëzie- en muziekevenementen organiseert en verzorgt de uitgave van ‘Avantgaerde’, een geheel met de hand gezet, gedrukt en gebonden tijdschrift voor de dichtkunst.
Wat ik in je bewonder is het consequente in je gedrag, de vormvastheid die je ook in je gedichten toont. Natuurlijk komt deze ‘reïncarnatie van Oscar Wilde’ (aldus Robin Kerkhof) in alle interviews terug – wat zou je daar nog aan toe willen voegen?
Bij Oscar Wilde haal ik het natuurlijk in geen enkel opzicht, maar sinds ik mijn haar korter draag word ik vaak met hem vergeleken. Vergelijkingen met anderen en opvattingen over wie ik ben, zijn vaak puur ingegeven door de vorm. Maar met die vorm gaat uiteraard ook een inhoud samen.
Je doet alles zelf – de aankleding van jou als dichter, de verzorgde uitgaven. Is dat inderdaad een soort van handigheid, zoals dezelfde Kerkhof beweert?
Het ontstaan van al deze praktijken is een geleidelijke en natuurlijke ontwikkeling geweest: het leren voor mezelf concreet te maken waar ik voor sta en de ambitie om me beter te leren uitdrukken op allerlei vlakken, een doorgaand proces overigens. Voor zover het handigheid is, is het dus de handigheid van een ambacht dat men zich eigen heeft gemaakt: het toepassen van je opvattingen en het zoeken naar en je eigen maken van praktijken die daarbij passen. Voor dat laatste heb ik wel in sommige onderwerpen moeten duiken; om bij jouw voorbeelden te blijven: niet alleen waar je een bepaalde 19e-eeuwse soort das vandaan kunt halen en hoe je die moet knopen, maar ook hoe de boekdrukkunst werkt. Inkt aan je handen dus! Dit alles ingegeven door de noodzaak het meeste zelf te verzamelen of te maken, daar veel zaken waar ik waarde aan hecht geen vanzelfsprekendheid meer zijn, én het plezier om me erin te verdiepen en het onder de knie te krijgen.
Je bent wat persoon en activiteiten betreft gemakkelijk te traceren op het internet; je gedichten tref ik veel minder daar aan. Heb je geen vaste plek waarop je publiceert online? Komt alles direct in je tijdschrift Avantgaerde?
Mijn productie qua gedichten ligt tamelijk laag. Zelfs mijn aandeel van drie tot vijf gedichten in Avantgaerde, dat tot nu toe jaarlijks tot tweejaarlijks verscheen, is soms lastig te halen. Omdat ik de voorkeur aan Avantgaerde geef -of incidenteel een festivalbloemlezing of een ander literair tijdschrift- verschijnt er weinig online.
Je zegt in een interview met Cleeft (januari 2016) dat het een beetje uit de hand gelopen is. Het gaat je om het ‘gesamtkunstwerk’ en heeft de functie deze ‘gefragmenteerde’ tijd te helen. Is dat niet een ongelooflijke verantwoording?
Ik voel me ertoe bewogen iets moois neer te zetten dat, al is het beperkt in ruimte, tijd en bereik, een verbinding maakt met iets wat de fragmentatie overstijgt. Dat nastreven vereist veel tijd en toewijding, natuurlijk zou ik dat het liefst laten plaatsvinden met een haast nonchalante vanzelfsprekendheid. Maar wanneer je er flink mee aan de gang gaat, kan dat eerder tot een zekere vorm van radicalisme en evangelisatiedrang leiden. Een en ander zal ik daardoor niet altijd even magistraal en genuanceerd uitvoeren. Verder dien ik, aangezien wat ik doe en waar ik voor sta in onze tegenwoordige cultuur niet heel courant is, de boodschap wat sterker aan te zetten dan hij daadwerkelijk bedoeld is.
Het is hoe dan ook lastig om niet te stileren en het niet enigszins ‘groot’ te brengen, als je het hebt over wat alleen in de kunst uit te drukken is. Je gaat toch op een podium staan met kleding die je niet draagt als je om een boodschap gaat, om in een idioom dat niet dat van een krantenbericht is, iets te brengen op een toon die niet die van een nieuwslezer is. Maar het idee dat gebracht wordt is dan ook niet dat wat in de winkel, in een krantenbericht, of door een nieuwslezer gezegd wordt.
Er voltrekt zich een ritueel: het publiek komt naar een sacrale plaats die is afgesloten van de dagelijkse omgeving, de uitzonderlijk geklede persoon op het podium verricht geconcentreerd handelingen die het publiek herkent als gestileerde verwijzing naar het algemeen menselijke of het onbevattelijke, er voltrekt zich iets, noem het catharsis, in het publiek, en men gaat hopelijk naar huis met het besef: du mußt dein Leben ändern.
Deze manier van podiumkunst maken is in veel omgevingen niet meer gebruikelijk, maar dit is de vorm waarin mijn inhoud past.
Je brengt ook het werk van de ‘grote doden’ terug, waarmee je onze tijd voor even stop zet. Hoe kom je elke keer weer terug?
Ik denk dat dat mogelijk is op deze manier: hoe meer je je verdiept in de cultuurgeschiedenis, des te meer parallellen je ziet met de tijd van nu. Ook late 19e-eeuwers maakten zich zorgen over de snelle technische ontwikkelingen, internationale spanningen, nieuwe politieke partijen en maatschappelijke onrust rondom etnische minderheden; ook zij waren op zoek naar nieuwe soorten spiritualiteit, ook zij hunkerden naar succes, erkenning, waardering en liefde, ook zij maakten afschuwelijke fouten op allerlei gebieden. Verschillen in omgangsvormen, taalgebruik en inrichting van de maatschappij zorgen voor een barrière tussen ons en het verleden, maar die kan doorbroken worden; actualisatie van het verleden, zoals hierboven, is een begin. Als je even in het verleden pootje hebt gebaad, is een volledige onderdompeling nodig om te begrijpen wie es eigentlich gewesen ist, om daar inzicht, inspiratie of vermaak uit te halen. En vaak beleef je dan ook de ontmaskering van de actualiteit als waan van de dag. Daarna ga je met een andere blik weer de wereld van nu in. Idealiter is dat de beleving van onze literaire voorstellingen.
Het vormvast schrijven, zeg je in een interview met het Literatuurhuis (2011), begon bij een gedicht van Kloos, Dood-gaan . Het gedicht wordt een solide geheel en lijkt niet vanuit een emotie geschreven maar vanuit een opdracht, het ‘helen’. Kun je er iets meer over vertellen?
Interessant dat je dat zo zegt. Het gedicht wordt liefst inderdaad een geheel, maar dat hoeft niet solide te zijn. Vorm en inhoud sluiten op elkaar aan, en dat zorgt voor de schoonheid van het gedicht, maar mooi hoeft niet prettig, emotioneel gelijkmatig of gemakkelijk verteerbaar te zijn. Overeenkomst in vorm en inhoud kan ook betekenen dat, als een gedicht bijvoorbeeld inhoudelijk een ontwikkeling van beheerst naar extatisch doormaakt, de vorm aan het eind uit elkaar spat: van netjes metrisch en rijmend naar -natuurlijk óók gecomponeerde- chaos. Op die manier omhelzen vorm en inhoud elkaar nog steeds; het gedicht heeft dan zijn eigen evenwicht.
Mijn werk heeft vaak zijn oorsprong in een gemoedsbeweging, maar een gedicht is meer dan alleen dat: deze aanzet moet uitgewerkt worden om ‘bovenpersoonlijk’ te worden, ook voor andere mensen toegankelijk te kunnen zijn. De inkadering, stilering en aansporing om je gedachten te ordenen van de vaste vorm helpen daarbij.
Ik stel me zo voor dat je de hele dag besteedt aan de poëzie. Het zou fijn zijn te weten dat je daarnaast in spijkerbroek en op gympen elke avond basketbal speelt op straat, of?
Het zou me opbreken als ik de hele dag aan de poëzie zou besteden; wel houd ik me de hele dag bezig met taal in bredere zin. Ik ben docent klassieke talen op een middelbare school in Amsterdam, en in mijn vrije tijd doe ik onderzoek in de historische taalkunde aan de Universiteit Leiden. Ik moet je teleurstellen waar het gympen of spijkerbroek betreft, deze heb ik niet in huis! Uiteraard houd ik niet alleen maar van ‘hoge cultuur’, maar mijn bezigheden en verschijning zijn geen masker dat ik bij thuiskomst af doe om te ontspannen en er dan als een heel ander iemand onder vandaan te komen.
Interview Alja Spaan