LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Tom van Deel – Herfsttijloos

17 feb, 2017

Poëzie voor fijnproevers

door Eric van Loo

‘Ooit is T. van Deel de dichter van de bewegende stilstand of de stilstaande beweging genoemd, en die karakteristiek is nog steeds van toepassing’, staat te lezen op de achterkant van de nieuwe bundel van T. van Deel die op de laatste dag van het oude jaar verscheen, ‘Zijn poëzie heeft de behoefte het moment te vangen en eeuwig te maken.’ Naar mijn idee is dit bijna een definitie van poëzie, en dus niet iets waarin de poëzie van Van Deel zich van het werk van anderen onderscheidt. Of liever gezegd: dit is een definitie van een genre poëzie waar ik erg van houd. ‘Morgen aan de rivier / morgen waarin hij eindelijk / niets meer zal zijn / dan de rivier.’ (Rutger Kopland, ‘Drentse A – IV’). ‘Er is niets te zien, en dat moet je zien / om alles bij het zeer oude te laten.’ (Herman De Coninck, ‘De plek’).
Het artikel ‘De gedichten van T. van Deel, 1969-heden’ op de website van de Koninklijke Bibliotheek laat zien dat het ‘stilzetten van het moment’ al vanaf de eerste bundel ( Strafwerk, 1969) in het werk van Van Deel aanwezig is. Veel teksten zijn eerst als bibliofiele uitgave uitgebracht, alsof hij juist in zo’n kleine, ambachtelijk verzorgde uitgave het moment nog beter kan vangen. Herfsttijloos is in een kleine 50 jaar (pas) zijn achtste bundel bij Querido.

VERVLOGEN

Ik zag van een vlinder de schaduw
die over mijn vloerkleed bewoog –
zo beeldt leven zich in duister af
tegen het licht; onwetend wat het
voorstelt vervliegt het tot gedicht.

Als een vlinder al bijna gewichtsloos is, hoe nietig is dan niet de schaduw? Echo’s van Plato, waar mensen vastgeketend in een grot slechts de schaduw zien van wat zich in de buitenwereld afspeelt. Maar ook: de vlinder als beeld van de ziel, nog altijd ongrijpbaar. Het gedicht lijkt een subtiel verwoorde observatie, maar kan evenzeer fictie zijn: alleen onder zeer toevallige of gecontroleerde omstandigheden kunnen we de schaduw van een vlinder zien, laat staan op een vloerkleed.
Het vlindergedicht neemt als openingsgedicht een prominente plaats in in de bundel. Op het slotgedicht na zijn telkens twee gedichten, die vaak thematisch gezien bij elkaar horen, op de tegenover elkaar liggende pagina’s afgedrukt. Dit is nadrukkelijk door de dichter zo gepland. Soms schreef hij een tweede gedicht bij een al eerder gepubliceerd gedicht, dat nu dus opnieuw in een bundel is opgenomen. Dit geldt voor vijf gedichten, zelfs voor het titelgedicht. ‘Herfsttijloos I’ verscheen eerder in Boven de koude steen (2007). ‘Herfsttijloos II’ is opnieuw een lyrisch portret van deze ‘droogbloeier’, een bol die tijdens de bloei geen water opneemt en geen wortels en bladeren vormt. Een geliefd onderwerp voor observatie, misschien zelfs voor meditatie over iets dat uit niets lijkt te ontstaan. Zoals poëzie.
Het gedicht ‘Ogengneis’ uit Nu het nog licht is (1998) staat tegenover ‘Windkanter’. De noodzaak van het herhalen van het oude gedicht is hier minder duidelijk, want er staan achtereenvolgens vijf stenen-gedichten in de bundel. Beide hierboven genoemde gedichten refereren aan vroeger. In ‘Ogengneis’ ‘Nog steeds staart hij me aan / uit een verleden dat ik niet / meer ben, de gneis, met ogen / groot en dof’. In ‘Windkanter’ zijn subject en object verwisseld: ‘Ik ben gezien op de Veluwse hei / door een jongen die meer wilde weten / van al het bestaande, ook stenen.’

Hoe eenvoudig de gedichten op het eerste gezicht ook lijken, er gaat vaak een sterke intertekstualiteit onder schuil. Van Deel rekent op een belezen lezer. Soms geeft hij aanwijzingen in de aantekeningen op de laatste bladzij. Bij de gedichten ‘Ruth’ en ‘Vashti’ worden zelfs nauwkeurige verwijzingen naar de betreffende Bijbelpassages gegeven. Maar wat als we deze gedichten zonder voorkennis lezen?

VASTHI

Hoewel hij had bevolen
dat zij zich naakt zou tonen
weerstond ze zijn begeerte

Dat schokte zeer de koning
zijn eer van dronken man
en hij ontnam de kroon haar

Of Esther die hij liefkreeg
gewillig zich liet showen
meldt de historie niet

Ook niet het lot van Vasthi
schoonste der koninginnen
en meest onnaakte vrouw

Het verhaal van Vasthi wordt fragmentarisch en met statig, ouderwets taalgebruik verteld. Blijkbaar was de koning zo boos dat zij niet op zijn avances inging, dat hij haar verstootte. Wat het gedicht niet vertelt, maar wat we kunnen lezen in de betreffende Bijbelpassage, is dat de koning in zijn dronkenschap haar opdroeg zich ten overstaan van zijn vrienden uit te kleden. Dat maakt nogal een verschil. Met een beetje goede wil kunnen we dit afleiden uit het woord ‘showen’ in de derde strofe, een bewuste stijlbreuk. In de laatste regel wordt een mooi neologisme gelanceerd: ‘onnaakte’. Het grijpt terug op de eerste strofe, maar bergt ook ‘ongenaakbaar’ in zich.
Bijbelvaste lezers zullen Esther wel kennen, de Joodse vrouw die met de Perzische vorst Ahasveros trouwde, en door haar invloed de Joden in zijn rijk voor uitroeien behoedde. Maar voor Vasthi moet toch echt de Bijbel worden opengeslagen. Toen ik de betreffende passage gelezen had, wist ik niet zo goed meer wat ik met het gedicht aan moest. Het gedicht maakt wat kanttekeningen uit de losse pols bij dit oude verhaal. Zonder voorkennis is het gedicht moeilijk te duiden. Maar als je het verhaal wel kent voegt het weinig toe. De afwijkende woordvolgorde in de regels 4, 6 en 8 doet geforceerd aan, waardoor het nog het meest heeft van een erudiete practical joke, met ‘onnaakte’ als clou.

IK ZAG een appel vallen in het gras
en dacht dat ik het was, dat ik die
appel en dat gras tezamen was,
begin en eind rondom een boom
die daar bestaat, vertakt en ruist –
mijn appel zag ik vallen in het gras.

Evenals het openingsgedicht een subtiel verwoorde waarneming. Bij de vallende appel kunnen we aan Newtons ontdekking van de zwaartekracht denken, maar het zet de dichter hier meer aan tot nadenken over het verschil tussen hemzelf en de wereld. Of misschien schetst hij wel een geluksmoment, waarin dit verschil vervaagd is. Cruciaal zijn de kleine onregelmatigheden: niet ‘een boom / die daar staat’, maar bestaat. En de ontwikkeling van ‘een appel’ naar ‘mijn appel’, extra benadrukt doordat het object in de slotregel voorop is geplaatst.

Wie spectaculaire onderwerpen of gebeurtenissen verwacht kan Herfsttijloos beter laten liggen. De dichter is er meer op gericht, aan de hand van alledaagse onderwerpen, de tijd stil te zetten. Daarbij rekent hij op een aandachtige lezer die oog heeft voor nuances. Een belezen lezer ook, die in de woorden van de dichter de echo’s van klassieke en Bijbelse teksten nog kan horen.

***
T. van Deel (1945) debuteerde als dichter in 1969 met Strafwerk. Zijn bundel Achter de waterval werd in 1987 bekroond met de Jan Campert-prijs. Van 1969 tot 2008 recenseerde hij literatuur in het dagblad Trouw. Ook gaf hij jarenlang college over moderne Nederlandse letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam. Van 1993 tot 2003 was hij lid van het Vertaalteam van de Nieuwe Bijbel Vertaling.

     Andere berichten