LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Hans Verhagen – Alle gedichten

14 aug, 2017

Nevengeschikte tegendelen. De kern van Verhagens poëzie

door Hans Puper

In juli verschenen Alle gedichten van Hans Verhagen. De bundel bevat meer dan 700 pagina’s en lang niet alle gedichten geven zich snel prijs, ze hebben veel tijd van de lezer nodig. Hoe doe je Verhagen recht? Ik zou een literair-historisch overzicht kunnen geven: zijn betrokkenheid bij Gard Sivik en De Nieuwe Stijl  in de eerste helft van de jaren zestig, samen met Armando, Hans Sleutelaar en Cor Vaandrager; de herleving van de Romantiek in de tweede helft van de jaren zestig en zijn rol daarin; de waardering van zijn poëzie door de jaren heen, et cetera. Maar is dat handig? Erik Brus heeft al een mooi overzicht gegeven van zijn leven en werk tot en met zijn laatste bundel Zwarte gaten (2008) en ik ga dat niet dunnetjes overdoen, want al schreef Brus zijn artikel na de ontvangst van de P.C. Hooftprijs in 2009, het is nog actueel. Na de uitreiking van de prijs schreef Verhagen alleen nog de cyclus Implosie, ook uit 2009. Zijn vertalingen zijn ook opgenomen: Whitman/Verhagen – De slapers. Die stammen uit 2005.
Ik kies ervoor Verhagens volledige werk te karakteriseren aan de hand van ‘Ik ben de maker’, het eerste gedicht van de bundel Autoriteit van de emotie (1992). Hiermee kan ik de constanten laten zien. Op de ontwikkeling van zijn werk ga ik later in.

Het is een programmatisch gedicht: het gaat vooraf aan het motto – waarover later – en acht cycli:

Ik ben de maker

Ik ben de maker niet van het gedicht,
maar zo ontvankelijk mogelijk
d.w.z. van elke tedere connectie ontdaan sta ik
totaal ter beschikking van wat zich tot mij richt –
als een snaar doortrillende dit tijdsgewricht
registreer ik de akkoorden.
ik ben de verwoorder.

Ik ben de behoeder niet
van angst, pijn, verlangen –
wel ben ik de ontvanger.
Verliefd zijn is voor mij ambtshalve bezigheid,
een dichter zelf kan niet van iemand houden;
bespaar me dus uw te persoonlijke aanhankelijkheid –
een dichter heeft geen tijd voor poëzie.
Bovendien, ik ben je moeder niet.

ik ben de hoogste autoriteit van de emotie,
maar mijn eigen hart kent het verlangen niet.
Verwar het niet met angst en beven als ik tril –
ik transformeer alleen het huilen van de wolven
tot een lied. Ik ben de vertolker van het leven,
maar zelf leven doe ik liever niet.

Het eerste wat opvalt  in dit gedicht zijn de tegenstellingen. Ik ga op de eerste in: de titel ‘Ik ben de maker’ tegenover ‘ik ben de maker niet’ in de eerste regel. Hij is zichtbaar de maker: als je het gedicht zorgvuldig leest, zie je dat er een ambachtsman aan heeft gewerkt – kijk alleen naar het logische verloop van de precisering des dichters identiteit. Aan de andere kant staat hij ‘totaal ter beschikking van wat zich tot [hem] richt’: het gedicht lijkt  zichzelf te schrijven. Hij voegt zich daarmee in een Romantische traditie: de grote Bilderdijk (1756 – 1831) beweerde bijvoorbeeld dat zijn verzen hem rechtsreeks door de Allerhoogste werden gedicteerd; hij hoefde alleen maar klaar te zitten met zijn kroontjespen, net als Verhagen ‘zo ontvankelijk mogelijk’. Hij verhulde daarmee dat ook hij wel degelijk een maker was: bevoorrechte fans waren hevig teleurgesteld toen zij tot de ontdekking kwamen dat zijn handschriften vol doorhalingen zaten. Het irrationele wordt bij beiden in toom gehouden door de ratio.
Soms moet je dat registreren letterlijk nemen. Net als andere neo-realisten in de jaren zestig schreef hij ready-mades – niet veel, trouwens. Bekend zijn de drie cycli ‘Kanker’, ‘Cancer’ en ‘Krebs’ uit Sterren Cirkels Bellen (1968). Je zou zeggen dat de maker hier afwezig is, maar dat is niet zo. In dit geval is hij een arrangeur: door een paar zinnen uit een voorlichtingsfolder over kanker te isoleren en te presenteren als een gedicht, krijg je een luguber neveneffect, waarvan de schrijvers van de tekst zich ongetwijfeld niet bewust zijn geweest:

Door het rituele voorschrift
van de besnijdenis bleven
in de loop van duizenden jaren
ontelbare joden gespaard
van een vreselijk lijden.

Tegenstellingen zie je op allerlei niveaus in Verhagens werk. Ze vormen zo’n belangrijk onderdeel van zijn poëzie, dat ze zelfs in enkele titels voorkomen: Rozen & motoren (1963), Echoput & luchtkasteel (1995). Sterker nog: ze vormen de kern van zijn poëzie. Essentieel is dat de tegendelen altijd gelijktijdig aanwezig zijn. In zijn eerste bundel gaat de romantiek, ironisch getypeerd met het cliché ‘rozen’, hand in hand met het snelle, moderne no-nonsense leven dat de dichters van Gard Sivik willen weergeven. In zijn interview uit 2003 met Ischa Meijer zegt hij daarover: “Die wrijving tussen twee polen, dat is waar alles uit voortkomt. Mensen zijn geneigd in één richting te denken. Ze geloven in de opbouw, maar het verval willen ze elimineren, maar gelijk met de opbouw vindt er de afbraak plaats. In feite zie ik het als één beweging, het gebeurt allemaal op één moment. In m’n gedichten wordt die synchroniciteit opgewekt door die verwisselingen: ‘Ik die bouwen zou, zal ontbonden worden.’ De ene regel ontleent de andere. […] Het is een weergave van het proces van het leven.”

Terug naar het gedicht. Je ziet zulke nevengeschikte tegendelen nog op een andere manier. De dichter noemt zich de hoogste autoriteit van de emotie, maar zegt zelf niet emotioneel te zijn. Een dichter heeft wel wat anders te  doen; hij moet emoties vertolken, voelbaar maken voor de lezer: ‘ik transformeer alleen het huilen van de wolven / tot een lied.’
Maar op dit gedicht volgt een motto, dat hij opdraagt ‘aan Conny (1941 – 1986)’. Het is een citaat uit zijn gedicht ‘Zo simpel is het …’ uit Duizenden zonsondergangen (1971):

‘Jij bent de waarheid
waar ik ben
de tijd staat stil
de klok verstrijkt
en wij zijn altijd samen’.

Conny Tavenier was zijn jeugdvriendin en eerste vrouw. Op een gegeven moment kon hij met haar niet meer samenleven en zonder haar kon hij ook niet – de tegenstellingen in zijn poëzie komen niet voort uit maakwerk, dat blijkt ook hier weer uit. In 1986 pleegde zij zelfmoord na een lange lijdensweg van psychoses.
In de laatste regels van het gedicht zegt hij: ‘Ik ben de vertolker van het leven, / maar zelf leven doe ik liever niet.’ Is het leven te pijnlijk? Zegt hij daarom ‘liever niet’? Is hij een huilende wolf die zijn particuliere emoties transformeert tot die waarin lezers zich herkennen? Op die manier is hij zowel vertolker van zijn leven als van ieders leven. In zijn meeste bundels is dat zo, al overheerst het biografische soms teveel, waardoor gedichten onbegrijpelijk worden.

Ook humor is een essentieel onderdeel van zijn werk. In de regel ‘Bovendien, ik ben je moeder niet’ relativeert hij datgene wat hij zegt. Hij maakt het minder zwaar; enkelen zullen zeggen: hij zet alles op losse schroeven. Dat kan zijn, maar het hoeft niet: ik zou zeggen dat hij hier zowel het lichte en serieuze laat klinken.
Het aardige bij Verhagen is dat je, net als bijvoorbeeld bij Reve, humoristische regels afzonderlijk onthoudt, los van de context. In de volgende twee hoor ik mannen die aanspoelen in de kroeg en al snel weer uit zicht raken: ‘je raakt je zaad aan de straatstenen niet kwijt’ (p. 522) en  ‘Mensen met een zinvol leven – zou je ze geen rotschop geven?’ (p. 658)

De bundel Alle gedichten weerspiegelt Verhagens (innerlijke) leven in veranderende tijden – ‘als een snaar doortrillende [ieder] tijdsgewricht’. Ook hiermee staat hij in de traditie van de Romantiek. Je leest achtereenvolgens mee met de Zeeuwse jongen, de schijnbaar koele observator, de spirituele hippie, de worstelaar met de liefde (‘Geen geneesheer, hoe gepeperd ook van declaratie, / zal mijn ziekte weten te genezen: / omdat mijn ziekte tevens mijn geliefde is – / en mijn geliefde laat zich niet verdrijven’ – p. 296), de verslagene en de man die zijn vitaliteit terugvindt. En voortdurend stelt hij zich de vraag wat het leven is, hoe hij in het leven staat, of hem dat bevalt en, vooral in zijn latere werk, wat hij anderen heeft te vertellen. Zijn engagement komt dan meer op de voorgrond te staan. In een bundel als Draak (2006) lijkt hij lezers sterker dan voorheen te willen doordringen van misstanden. Het tweede gedicht uit de afdeling ‘Citadel’ is verbazingwekkend actueel:

2
Stralende vlag. Iedereen ging,
van de vrijheid om tekeer te gaan ten volle profiterend,
tekeer tegen de verkeerde.

In tegenstelling tot de inhoud zie je in de vorm weinig veranderingen. De cycli vormen in alle bundels het structurerende principe; zijn gedichten blijven strofisch.

Er valt veel meer te zeggen over Alle gedichten. Aan de afzonderlijke bundels heb ik geen recht gedaan; ik verwijs daarom nogmaals graag naar het artikel van Erik Brus. Campert noemt Verhagen samen met Lucebert ‘de grootste moderne Nederlandse dichter.’ Ik vind dat een beetje te sterk, maar dat hij groot is, staat voor mij vast.

     Andere berichten

Maria de Groot – Klokkenstoel

Maria de Groot – Klokkenstoel

Het voorgeschrevene en zijn afwijkingen door Ivan Sacharov - - Maria de Groot (1937) heeft als Nederlands schrijfster en theologe een...

Guido Gezelle – De kleine Gezelle

De kleine kaart door Peter Vermaat - - Gezelle. Voor een ‘Ollander van boven de rivieren blijft die naam voornamelijk kleven aan een paar...

Jabik Veenbaas – Kamermuziek

Jabik Veenbaas – Kamermuziek

De grootsheid van kleine dingen door Hettie Marzak - - Op Wikipedia wordt uitgelegd wat kamermuziek is: ‘muziek voor kleine, enkelvoudige...