Een kaal landschap vol betoverende poëzie
door Eric van Loo
Eén van de kleinste bundels in mijn boekenkast is De bramenpluk van Miriam Van hee. Het is een boekje dat ik graag meenam in de trein of als ik een dag uit wandelen ging. De dichter, die haar achternaam zonder hoofdletter schreef, maakte zich zo klein dat de dingen zelf aan het woord kwamen. Vaak was het voldoende om slechts een paar gedichten te plukken, en zo nauwer in contact te komen met het hier-en-nu. De hier besproken bundel heeft hetzelfde formaat. Bescheiden. Groots.
‘Het wordt stiller. De zon is nog niet op. Het meer wacht op de vlucht die alles in beroering brengt. Wat spreekt, fluistert. Nachtkoude heerst over het mooiste moment van deze winterdag, waarin het zijn voor even in alles oplost en het sleutelwoord ingetogenheid is.’ Een raadselachtige toelichting op de achterkant van een bundel die geen krans behoeft.
Jan Kleefstra heeft zijn bundel een intrigerende titel meegegeven. Het woord ‘mistval’ is opgebouwd uit twee bestaande woorden, maar is als samenstelling in het Nederlands onbekend. Het roept het beeld op van invallende mist, maar ook van de mist als een val waar we in kunnen lopen. De titelloze gedichten zijn verdeeld over vijf afdelingen: ‘Winterochtendnevel’, ‘De wind wakker’, ‘Een mistval om het rumoer’, ‘De stille berk’, ‘Waadlicht’.
Wacht er al kou tussen winterlakens
de angst verstrikt te raken
in een mensenleven
Wat een schitterend woord: winterlakens. Het voert ons naar een huis zonder centrale verwarming, misschien zelfs naar een vroegere tijd. De tweede strofe heeft een mystieke kleur. Het lijkt alsof er een instantie aan het woord is, die losstaat van het lichaam. De geest die vrij is in zijn gedachten en in de woorden van het gedicht, maar ook gebonden aan een lichaam met zijn alledaagse behoefte aan warmte, voedsel, gezelschap. Of mogen we deze regels lezen als bindingsangst, de angst om iemand te dicht op de huid te komen?
In De bramenpluk is de warmte opgeslagen van zomers in de Cevennen. Een mistval om het rumoer ademt de kou van het winterse Friese land. Kleefstra hanteert een kale, transparante taal. Eén hoofdletter aan het begin van elk gedicht, geen interpunctie. Geen inhoudsopgave, de gedichten hebben immers geen titel. Jammer misschien, want de opsomming van de beginregels zou zomaar weer een gedicht op zich kunnen vormen.
Het vers van de kleine schrijver
paart onder kale berken met de gedachte
dat er ooit een wolk om een handvol
lieftallige liederen kruipen zal
Door het gebruik van de dubbele witregel bestaat dit gedicht uit vier eenregelige strofen. Het geeft de tekst een voorlopig, tentatief karakter, waarbij pas verder gesproken wordt als de eerste zin bezonken is. De woorden ‘berk’ en ‘wolk’ komen veelvuldig voor in deze bundel, evenals het gebruik van dubbele witregels. Het gedicht op de volgende bladzij bestaat zelfs uit twee eenregelige strofen, met nota bene vier witregels ertussen.
De poëzie van Kleefstra maakt een verstilde, onthechte indruk. De overweldigende aanwezigheid van de natuur komt op de eerste plaats. ‘Het komt zichzelf telkens weer te boven / het bos’; ‘Weet dat het veen in je hand / nooit zonder gedachten is’; ‘in een handvol uitgekauwde / zuring wordt sneeuw regen’. Toch vertelt de dichter een heel persoonlijk verhaal. Er zit een duidelijke opbouw in de verschillende afdelingen. In ‘De wind wakker’ wordt de blik op de dichter zelf gericht. Zie bijvoorbeeld ‘de kleine schrijver’ in het zojuist aangehaalde gedicht. Of wranger: ‘Ieder vol geschreven blad // zou prooi / voor de ondoofbare vlam // van mijn weerzin moeten zijn’. In ‘Een mistval om het rumoer’ is sprake van een ‘we’ en van romantische fragmenten als ‘Het gras / dat we stil hebben uitgekleed’. In ‘De stille berk’ lijkt sprake van een worsteling: ‘schuld vereenzelvigt zich niet met liefde / pelt geen onrijpe vruchten voordat / het jaar voorbij is’.
Door te wijzen op deze onderstroom beweer ik geenszins dat we een chronologisch verhaal krijgen voorgeschoteld, zoals in Die Winterreise van Schubert. Ik zie Een mistval om het rumoer eerder als een reeks losse impressies van een ‘ik’ die troost zoekt in het lege landschap: ‘in boezemland wilde ik / met niets verweven stil zijn // op de toppen van mijn kunnen / op het lijk van mijn treurigheid dansen’.
Daarom moet deze recensie ook kort blijven. Al te veel duiding zou dit kleinood van Kleefstra onrecht aandoen. Alsof zijn woorden pas kunnen spreken wanneer zij worden uitgelegd.
Een klein gerucht is snel verwaaid
ik waag mij niet
de winterhemel te verontrusten
wil ik op ieders wang kleur
van het bevroren noodlot zijn
kruipend zal ik geen wijsheid vinden
***
Jan Kleefstra (1964) is een tweetalig dichter: Nederlands en Fries. Hij combineert zijn Friestalige poëzie liefst met muziek. Samen met zijn broer Romke Kleefstra maakte hij diverse bewerkingen, o.a. verschenen op hun album Piiptsjilling. Luister naar de stem van Jan Kleefstra om je onder te laten dompelen in de betoverende klank van zijn poëzie.
Een mistval om het rumoer (met tekeningen van Lucien Tinga) is zijn derde Nederlandstalige bundel.