LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Klassieker 218: Lieke Marsman – Vasthoudendheid

9 dec, 2017
door Jeroen van den Heuvel

Meander Klassieker 218

Lieke Marsman (1990) stormde op jonge leeftijd de Nederlandse letteren binnen. Ze is met vijf gedichten vertegenwoordigd in De Nederlandse poëzie van de twintigste en de eenentwintigste eeuw in 1000 en enige gedichten (2016). Het hier besproken ‘Vasthoudendheid’ zit daar niet bij, maar staat wel in drie andere gezaghebbende bloemlezingen: Ik ben een bijl (2009), Dichters uit de bundel (2014) en Dichters van het nieuwe millennium (2016). Nu al een klassieker dus. Jeroen van den Heuvel legt uit waarom.

Vasthoudendheid
_x
Er bestaan vele redenen waardoor je niet stil
kunt blijven liggen, ’s nachts. Als je steeds
moet hoesten, bijvoorbeeld, zal je lichaam
op en neer schokken alsof je op een rijkoets ligt en
als je erg ziek bent, een lijkwagen. Of het is zo
dat je niet weet waar je moet kijken, omdat alles
voor je ogen rood is. Je ogen zijn zo rood, omdat
iemand heeft gezegd dat je ogen zo blauw zijn en
dat heeft je geraakt. Het fijne aan geraakt worden
is dat het niet lang hoeft te duren om lang
te blijven duren en het vreemde aan geraakt zijn
is dat het nagalmt en nastampt en toch ben je
er stil van. Het mooie aan het woord stil is dat het
iets zegt over geluid en beweging en het bijzondere
aan geluid is dat het bestaat uit beweging. Het fijne
aan beweging is dat het zo ingetogen is, je kunt
heel zacht je huid laten voelen dat iemand anders
je huid voelt. Tegelijkertijd is het fijne aan beweging
juist dat het uitbundig is, je kunt heel hardnekkig
een dansend monster in je voeten hebben zitten, dat
je hakken de hele avond de grond in wil stampen.
Maar het vreemde aan een hele avond is dat je soms
niet weet welke vorm van beweging je het liefst
lang laat duren. Gelukkig is het goede aan iets lang
laten duren dat alles op den duur weer terug stil valt.
En wat ik het allermooiste aan het woord stil vind,
is dat je er in het Engels een l aan kunt plakken,
waardoor we elkaar kunnen vragen, waarom we
nog steeds niet gaan slapen.
_
_
Lieke Marsman (1990)
_x
Uit: Wat ik mijzelf graag voorhoud (2010)
Uitgever: Van Oorschot

Waarin zit precies de vasthoudendheid in dit gedicht? Er is een vasthouden – in de betekenis van volharden – aan bepaalde woorden. Ze niet loslaten, ze meerdere keren in het gedicht terug laten komen. In het bijzonder is er het woord ‘stil’, dat aan het begin van het gedicht, ongeveer in het midden en aan het einde een belangrijke rol speelt. Er is het woord ‘je’ dat in het grootste deel van het gedicht veelvuldig voorkomt. Ook woorden als ‘beweging’, ‘duren’, ‘niet’, ‘zo’ en ‘lang’ worden herhaald.

Deze vasthoudendheid zit ook in terugkerende uitdrukkingsconstructies. Er is sprake van een parallellie. In het bijzonder komt de constructie ‘het [bijvoeglijk naamwoord] aan’ vaak voor. Als bijvoeglijk naamwoord in deze constructie staan ‘fijne’, ‘mooie’, ‘goede’, ‘bijzondere’, maar ook ‘vreemde’. En aan het einde een overtreffende trap: ‘allermooiste’.

Verder is er in dit gedicht sprake van vasthoudendheid in de zin van verbinding. Dat gebeurt op klankniveau door een alliteratie als ‘liefst lang laat’, en door een herhaling van langgerekte klinkers bijvoorbeeld in de laatste twee versregels (‘waar-’, ‘-kaar’, ‘vra-’, ‘waar-’, ‘gaan’, ‘sla-’). En ook door de herhaling van de ui-klank over meerdere versregels heen (v14 t/m v19: ‘-luid’, ‘-luid’, ‘uit’, ‘huid’, ‘huid’, ‘juist’, ‘uit-’). Daarnaast wordt verbinding bereikt door de manier waarop de zinnen (11 in totaal) met veel enjambementen over de versregels (29 in totaal) verdeeld zijn. De versregels zijn zo geen afgeronde op zichzelf staande gehelen, maar verbonden met andere versregels door grammatica en inhoud. Dat wordt in dit gedicht nog eens versterkt doordat de meeste zinnen een woord of groep woorden uit de zin ervoor gebruiken. Zo ontstaat een soort estafette van zinnen die één of meerdere woorden aan elkaar doorgeven.

Inhoudelijk is er ook sprake van verbinding. Een concept als ‘stil’ wordt verbonden met zowel ‘beweging’ als ‘geluid’. Dat lijkt een splitsing, maar ‘het bijzondere aan geluid is dat het bestaat uit beweging’, verzekert het gedicht ons, waarmee de twee afgesplitste concepten weer met elkaar verbonden worden. Tevens is ‘beweging’ daarmee het belangrijkste concept om mee verder te gaan. En dan blijkt het ‘tegelijkertijd’ zowel ‘ingetogen’ als ‘uitbundig’ te zijn. Die splitsing houdt stand, maar het is onduidelijk welke de voorkeur verdient. En daarmee speelt er ook een ‘vasthoudendheid’ in het gedicht als tijdsduur. Het ‘lang’ ‘duren’ komt twee keer voor in het gedicht. Eén keer als het gaat over ‘geraakt worden’ en ‘geraakt zijn’. Eén keer als het gaat over ‘welke vorm van beweging’. Het ‘lang’ ‘duren’ staat loodrecht op de tijdsas die wordt aangeduid met ‘tegelijkertijd’. Ook deze tegenstelling weet het gedicht op te lossen, door een nadruk op de eindige tijd die een mens gegeven is (‘lijkwagen’) en het circulaire karakter van alle fenomenen (‘dat alles op den duur weer terug stil valt’).

Het geheel is zo een associatieve keten van gedachten waarbij de ene gedachte de andere oproept. Samen met de notie van niet kunnen slapen aan het begin en het einde van het gedicht, wekt dit de indruk van iemand die in bed ligt, maar niet kan slapen omdat er gedachten in zijn of haar hoofd blijven malen. Het gedicht noemt twee vormen van beweging: ‘ingetogen’ intiem en ‘uitbundig’ dansend waarmee ‘de hele avond’ gevuld kan worden. Dit doet denken aan een uitgaansavond. Mogelijk ligt de ‘ik’ in bed na een avondje stappen, maar is nog te onrustig om al in slaap te vallen.

De ‘vasthoudendheid’ heeft ook een meer fysieke betekenis. Een elkaar vasthouden, een intimiteit. Het gedicht is net zo intiem als het abstract en afstandelijk is. Zowel begin als einde roepen de setting van een bed op. Het gedicht heeft het over –letterlijk en figuurlijk– ‘geraakt worden’. Over ‘heel zacht je huid laten voelen dat iemand anders je huid voelt’. Er is zo sprake van een erotische spanning. Die vinden we ook terug in de vraag ‘welke beweging je het liefst lang laat duren’: de uitbundige of de subtiele. Er is sprake van een soort flirten: ‘iemand’ die een opmerking heeft gemaakt over ‘je ogen’ die ‘je’ emotioneel ‘geraakt’ heeft. Het is onduidelijk of er daadwerkelijk ‘iemand’ anders aanwezig is in het bed. Mogelijk gaat het ook over een herinnering van eerder die ‘avond’. Aan het einde van het gedicht is er sprake van een ‘we’ die ‘nog steeds niet gaan slapen’.

Er zijn twee plekken waar het einde van een grammaticale zin samenvalt met het einde van een versregel. Dat zijn v21 en v25, als het gedicht zijn einde nadert. Daarna gebeurt dat ook in de laatste versregel die het hele gedicht afsluit. Het effect hiervan is dat de maalstroom van gedachten tot stilstand begint te komen. De laatste vier versregels geven ook aan dat er tegen het einde sprake is van een overgang naar iets anders. Er is bijvoorbeeld het gebruik van een overtreffende trap (‘allermooiste’), waar in de rest van het gedicht de stellende trap wordt gebruikt. Daarnaast is er ineens sprake van een andere taal (‘Engels’). De ‘ik’ die het hele gedicht aan het woord is, wordt expliciet genoemd. Die ‘ik’ blijkt deel uit te maken van een ‘we’ waarmee communicatie aan het einde op de voorgrond treedt (‘elkaar kunnen vragen’). Door het richten op de ‘we’ lijkt de maalstroom van gedachten binnenin de ‘ik’ ten einde.

‘Tegelijkertijd’ zouden we ook kunnen zeggen dat alles na het einde van het gedicht opnieuw begint. Dat komt door de cirkelconstructie van het gedicht. Het gedicht eindigt met de vraag ‘waarom we nog steeds niet gaan slapen.’ Het begin van het gedicht kunnen we lezen als het begin van het antwoord op die vraag: ‘er bestaan vele redenen (…)’. Bovendien verbindt het woord ‘stil’ de beide passages, die thematisch allebei gaan over niet-slapen.

De weg tussen deze twee passages kenmerkt zich door een hoog zelfreflexief gehalte. De zinnen in dit gedicht zijn beschouwingen op het eigen of algemeen menselijk gevoel en gedrag. Bovendien gaat het twee keer expliciet over een ‘woord’. Hiermee geeft het gedicht er blijk van bewust te zijn van het eigen talige karakter. De vraag dringt zich dan ook op wat ik als lezer aan het einde van het gedicht eigenlijk ben opgeschoten. Ben ik uit mijn slaap gehouden, net als de ‘ik’/’je’ in het gedicht? Niet gesust door een andere werkelijkheid, een droom, maar juist ongemakkelijk gemaakt door de onrust en warrigheid van een talige anti-droom? Een maalstroom die ons behoedt ‘te gaan slapen’, want ‘dat alles op den duur weer stil valt’ betekent de dood, zoals de ‘lijkwagen’ aan het begin mogelijk aangeeft? Dan is de ‘vasthoudendheid’ in dit gedicht een vasthouden aan het leven. Of maak ik als lezer omgekeerd juist hier het proces mee van iemand die is wezen stappen, maar nog niet tot rust is gekomen? Maar die daardoor wel degelijk uiteindelijk tot rust komt en in slaap gaat vallen. Dus ik maak een vergelijkbaar proces door en bereik met dit gedicht door reflectie op de hectische rondtollende alledaagse gedachten een soort rustpunt? Dan is de ‘vasthoudendheid’ in dit gedicht veeleer een niet-kunnen-ontsnappen aan de alledaagse werkelijkheid.

‘En wat ik het allermooiste aan’ dit gedicht vind, is dat het zoveel oproept en ‘tegelijkertijd’ laat bestaan. Het houdt aan alles vast, en laat niets los.
 
_
_
Jeroen van den Heuvel
_
_

Meander Klassiekers

In deze rubriek bespreken we elke maand een bijzonder gedicht, dat de tand des tijds heeft doorstaan. Of zal doorstaan. Sinds 2000 zijn in deze reeks ruim 200 analyses verschenen. Klik hier voor recente klassiekers, en hier voor een overzicht van alle klassiekers t/m maart 2018.

Reageren op deze bespreking?

Neem contact op met de redactie: Xklassiekers@meandermagazine.nlX (verwijder de hoofdletters X uit dit adres)

Zelf een bijdrage leveren?

Voor de komende maanden staan al besprekingen ingepland, maar we houden ons altijd aanbevolen voor nieuwe inbreng. Mocht u zelf ideeën hebben voor een bespreking, neem svp tijdig contact met ons op: Xklassiekers@meandermagazine.nlX (verwijder de hoofdletters X uit dit adres)
_
Eric van Loo, redacteur Meander Klassiekers

     Andere berichten