Glazen schoentjes
Ik dacht dat ik glazen muiltjes droeg.
Ik weet zeker dat ik glazen schoentjes
had! Een prins die mij kwam redden
uit dit dal, weg van mijn moeder die
mij zelfs geen zevenmijlslaarzen gunt,
galoppeerde mij tegemoet op het paard
dat ik tegen wilde houden. Maar het
rende me voorbij. Ik riep nog: papa,
ik sta hier! Maar hij had in de verte
een stiefmoeder gezien met grote borsten.
(Uit: Onder mijn matras de erwt
Leopold, Amsterdam 2017)
Glas
Elke morgen stond ze voor het raam te wuiven.
Ik zwaaide terug, maar wist niet wie ze was.
Buiten ging het leven door, maar ‘t hare
ging niet verder dan het glas.
Als ik terug van school kwam keek ik even;
het vierde raam, begane grond:
een witte muur met stille plooien,
alsof de vrouw niet echt bestond.
En toen kwam ik haar buiten tegen,
haar gang voorzichtig als op glas.
Ik groette haar; ze liep op scherven.
Ze wist ineens niet wie ik was.
(Uit: Jij ben mijn mooiste landschap; 267 andere gedichten en tekeningen.’
Leopold, Amsterdam 2003)
Brood
Beloof me dat ik me nooit opzij laat schuiven,
al is het maar dat ik mijn mond opendoe
tegen iemand die voordringt bij de bakker.
Maar mannen en vrouwen hebben altijd haast,
willen graag even voor, kinderen hebben zogenaamd
tijd genoeg (Beloof dan dat als ik mijn beurt
heb opgeëist, ik niet vergeten ben wat voor
brood ik moet.) Dat ik niets durf te zeggen is
mijn schuld. Hardop schaam ik me nu eenmaal;
als iedereen naar me kijkt zwijg ik vanzelf.
Beloof dat ik me er doorheen elleboog,
zoals kinderen moeten langs al dat beterweet.
(Uit: Och, ik elleboog me er wel doorheen
Leopold, Amsterdam 1988)