LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Michaël Slory – Alsof men alles loslaat

23 mei, 2018

Alles wordt poëzie

door Hans Franse

In de periode dat ik voor Meander recensies schrijf mocht ik al vertalingen vanuit het Italiaans en Frans beoordelen, terwijl ik (met erg veel plezier overigens) een Zuid-Afrikaanse bundel recenseerde. De hier te bespreken bundel, de bloemlezing Alsof men alles loslaat van Michaël Slory, maakt deze recensent enerzijds verward, maar anderzijds toch wel trots op de verzameling poëzie en proza die in deze 93 bladzijden zijn samengebracht. Tegelijkertijd voel ik een klein beetje onmacht. Michaël Slory (1935, Coronie, Suriname) schrijft in het Nederlands, Spaans, Engels en Sranantongo.
Spaans beheers ik niet zoals ik Frans of Italiaans beheers, ik kan er weinig van zeggen. Doordat ik in mijn diensttijd toevallig als administrateur werkte voor de Surinamecompagnie, ben ik in contact gekomen met wat toen nog Negerengels of zelfs, hoe discriminerend, takkietakkie werd genoemd, waarbij ‘takkie’ een bastaardwoord was, dat kwam van het Engelse ‘to talk’. Ik had een klein grammaticaatje, samengesteld door een erudiete officier, dat als handleiding diende voor de uit te zenden troepen als er geen Surinaamse Nederlanders (ik praat over 1962) waren. Ik vind de term Sranantongo volwaardiger, het is ook een taal die veel rijker is dan ik toen vermoedde, kleurrijk, muzikaal en ritmisch. Hoewel ik veel van de gedichten begrijp, voel ik mij niet competent die in de taalkundige werkelijkheid van de eigen taal van de dichter te beoordelen: ik moet mijn oordeel dus baseren op de vertalingen van Ed Hart en Michiel van Kempen. Dank zij dichters als Michaël Slory hebben wij de mogelijkheid kennis te nemen  van mooie poëzie in die taal uit een land waar nog zoveel Nederlands leeft: het maakt de bundel interessant en belangrijk; een ‘must’ voor diegenen die geïnteresseerd zijn in poëzie in het algemeen en de culturele ontwikkeling in de republiek Suriname in het bijzonder. En uiteraard voor diegenen die van fraaie boekjes houden, want het is mooi uitgegeven.

Ik zal hieronder een klein stukje poëzie in Sranantongo weergeven met een klein stukje vertaling eronder, waarbij opvalt dat de Nederlandse vertalers geprobeerd hebben de klank van het gedicht weer te geven’: ‘sidon’ en ‘lobi’ (‘zitten’ en ‘liefde’) worden dan ‘zitten’ en ‘minnekozen’, maar verder zijn het twee klankwerelden. De ‘faja lobi’ (de vurige liefde) vindt niet zijn weergave in het Nederlands. Ga er eens voor zitten.

Den sidon e meki lobi.
Neleki den wani go na ini makandra,
so ppètpè den sidon?
Neleki den wani gi densrefi abra
na makanda, so den e poti atènsi.

Ze zitten te minnekozen.
Alsof ze op willen gaan in elkaar,
geplakt aan elkaar zoals ze zitten?
Alsof ze zichzelf willen overgeven
Aan mekaar, zo toegewijd.

De dichter is iemand voor wie alles taal wordt. Sommige mensen die ik ken maken constant tekeningetjes van alles wat ze zien, waar soms heel rake, meesterlijke bij zijn; ik krijg de indruk dat alles wat Michaël Slory ziet bijna vanzelf tot een gedicht leidt. Er is niet één alles doordringend poëtisch thema dat de bundel bepaalt, maar het is de hele wereld, inclusief de talen die er gesproken worden. In de verhelderende Verantwoording achterin de bundel merkt Michiel van Kempen niet voor niets op dat er maar weinig dichters zijn ‘voor wie leven, werkelijkheid en taal zo’n naadloos continuüm vormen’. Of Slory nu schrijft over Ruth Jacott en Coronie (‘Dati yu wortu / ben kan tyari mi / kon na ini paradeysi / fu lobi’ : dat jouw woorden / mij konden leiden / het paradijs van liefde / in te gaan….’) of over de grote Anton de Kom (‘Yu di den fringi na ini seboto / fu go dede te yana / na ini heri wan tra kondre / na ini a Gran Feti di seki Grontapu’: U die met geweld verscheept werd / om ver weg in een vreemd land / te gaan sterven/ tijdens de Wereldoorlog die een ieder schokte), het leidt tot poëzie. Het kan ook een palmboompje zijn dat aan een kreek staat of de jacht- en visvogel die in het Nederlands officieel ‘de grote Kiskade’ heet maar in Suriname een ‘Grietjebie’ wordt genoemd; beide worden met een gedicht vereerd, een gedicht waarbij het in het Nederlands geschreven ‘De vele Grietjebies’ de branding van de zee verbeeldt waarbij de bamboe en de wind een dialoog aangaan.

De vele grietjebies

In de branding zijn ze nu
die grietjebies
met die kreten uit hun kelen.
In de branding zijn ze nu.

‘Iets bijzonders?’
vraagt de wind.

‘Niks bijzonders’
zegt de bamboe.

Intussen vlamt de zon
steeds meer als uit een eeuwigheid.
O, hoe de toppen van het groen
statig groeten en lofprijzen

deze morgen, deze dag!

Of het Engelstalige ‘Black woman’:

I
And in her hair,
her smile,
her body,
beauty is a common thing.

Even in her footsteps
lies the birth of a song.

Wat ik opmerkte over de veelheid van aanleidingen tot het schrijven van gedichten, kan ik ook zeggen over de vormen: er zijn er evenzovele. Herkennen we in het gedicht over de grietjebies nog een soort wereldmuziek, iets wat typisch Surinaams zou kunnen zijn, er zijn verder zoveel vormen dat het onmogelijk is erop in te gaan. Er zijn ook gedichten in het Spaans, die laat ik terzijde. De liefhebbers hebben de polyglot Slory al herkend; het is aan hen om de bundel aan te schaffen en verder te lezen en van de kleurrijke internationale taaloefeningen te genieten.

Slory heeft weinig proza geschreven. In deze bundel zijn ook een paar fragmenten opgenomen uit De Ware Tijd, een Surinaams dagblad, waarin Slory sinds 1987 schrijft. Voor mij had dit niet gehoeven, ik had liever wat meer poëzie gelezen. Dat neemt niet weg dat ik de bundel van harte aanbeveel.

***
Michaël Slory werd in 1935 geboren in het district  Coronie in Suriname. Hij was in Nederland voor studies, maar woont nu al vele jaren in Paramaribo. Hij publiceerde in het Spaans Poemas contra las agonias (1988) en enkele Nederlandstalige bundels: En nu voorgoed voor vriendschap (1996) en Waar wordt de lucht gemolken (2003).
Alsof men alles loslaat is de derde bloemlezing die bij In de Knipscheer verschijnt. Eerder verschenen Ik zal zingen om de zon te laten opkomen (1991) en Torent een man hoog met zijn poëzie (2012).

     Andere berichten

Bloemlezing – Het komt goed

Bloemlezing – Het komt goed

Een wereldbibliotheek van geluk door Tom Veys - - Een gedichtenbundel samenstellen met als thema ‘geluk’ is geen sinecure. Samensteller...

Jonas Bruyneel – Mulhacén

Hallo? Federico? door Marc Bruynseraede - - Aan het literaire firmament is sinds kort een nieuwe ster verrezen: Jonas Bruyneel, aan de...