een twee drie vier vijf stoelen
in een kamer ‘s ochtends
een vrouw die door de wereld schrijdt
de verweesden die in de metro
van de trappen glijden
omhoog wellende trappen
als zoemende golven
kauwgum kleeft tussen de stoffige
lijnen in het zwarte metaal
ach de eenzamen
ach de doorkijkposten
verslaafd aan het in plastic gebottelde water
de knorrende televisie-einde’s op de bank
de stalen punten
en het gebrek
aan bewegingsvrijheid
wij zoeken haar schoot
met devote ogen
de brocante zal worden
afgesloten met
een barbecue
het vlees verschroeid
elke man getemd
aan de hand van
een slinkse pirouette
na het vertrek naar het platteland
zijn de straten van de stad het einde
van mijn laatste verzuchting en de hoop
op jouw omhelzing
op het slagveld
de vogels klaarwakker de zon klaarwakker
de bossen vullen zich met kostbaar getokkel
en jeuk in de oren
verhef het democratisch verkozen volk
de intelligentsia en de fietsers
die bloemen slurpen in de velden
voor het blote oog van de pijnbomen
die het licht vangen met hun rode stammen
de pijnbomen die onze esthetische verlangens
bevredigen
ik ben zo goed
dat ik je met een enkel schot