Sprong in het diepe
door Peter J.R. Vermaat
Het getuigt van enige durf om te willen debuteren met één lang gedicht. Het schrijven van zeer lange gedichten is sowieso een geheel andere tak van sport dan het maken van kortere verzen. Veel meer dan bij de korte baan komt het aan op uithoudingsvermogen en – vooral – op dosering. Teveel geconcentreerde taal en de lezer leest zich vast, te weinig en je verliest de lezer boven de oppervlakte.
Het gedicht De schoonspringer van Jos van Daanen beschrijft de val, nee de sprong, van de hoofdpersoon, de schoonspringer, van een flatgebouw van 23 verdiepingen, waarbij ‘de film van zijn leven’ aan hemzelf, maar ook aan het hooggeëerd publiek, de jury, de lezers, wordt getoond.
Op iedere verdieping van het gebouw huist een wezen of een groep mensen, van waaruit gereflecteerd wordt op de springer en vice versa. Tussendoor klinkt commentaar van de coach.
Waarom 23 verdiepingen? Of, wanneer je het dak mag meetellen, 24? Ik weet het niet. Hoewel ik, gezien het gegeven, al vrij snel aan Dante’s Divina commedia moest denken, vind ik diens getallensymboliek (3x(3×3)) hier niet terug. Hier is ook geen dichter aan het woord die uitzicht heeft op de hoogste hemelen, maar eerder een mens die door zijn taal heen naar de verdommenis valt. Op een bepaald punt heeft de reeks nog het meest weg van een top-23 in de hit parade of self interest (uit: ‘Twelfth Night’ van The Collector).
Een tweede dwarsverband leidt naar The lamb lies down on Broadway van de symfonische rockgroep Genesis, waarin de protagonist na een tocht door boven-, tussen- en onderwereld uiteindelijk zichzelf in het gezicht kijkt.
Ook The Wall van Pink Floyd komen we nog tegen (op p. 33). Uiteraard loopt het allemaal slecht af:
‘Hij heeft geen woorden meer voor het bestaan en de woorden die hij had, hebben hem gewetenloos bedrogen.’ (p. 34)
Aangezien het citeren van enkele fragmenten naar mijn mening onrecht zou doen aan het hele werk, heb ik gekozen voor een groot citaat van een gehele pagina (inclusief de bijbehorende verwijzingen):
De doorgronder van natuurlijke principes
Hier heerst de stinkende bek van de wolf
die kevlar draagt onder zijn pels, zijn macht
zit niet in zijn tanden, maar in zijn vermogen
geruisloos te zijn en van lange adem
hij zet zijn poten behoedzaam in elke ondergrond die de sporen van zijn prooi
bevat, het veld vol paardenbloemen, de bosgrond, het mos, het gemeenteplantsoen,
de goot en het beton dat mensen in hokjes gevangen houdt.
De wolf maakt geen fouten, hij bespiedt je vanuit het bos, schept voorwaarden totdat
zijn prooi zichzelf heeft uitgeput, niet wetend dat de wolf hem op de hielen zat.
De wolf zit niet op elf, daar slaat hij de kadavers op die hij op twaalf al heeft
buitgemaakt en verorberd. Op elf wonen de gieren en de hyena’s, de vliegen en maden
die het smerige werkje afmaken. Het is legaal en valt binnen de mazen van elke
natuurwet.
Babadibap
I wandered lonely as a cloud
‘till I came upon this dirty street
I’ve never seen a stranger crowd
Slubberdegullions on squeaky feet…
Zo klinkt hij ongeveer
als hij langs de tiende vliegt
eenzaam dwalend als een wolkje
witte stof die voor het semipermeabele venster hangt
geblindeerd met toga’s en beffen.
Hij snuift diep, voelt licht in zijn hoofd
lijkt even in paniek te raken
herpakt zich om door de blindering
een blik te werpen in de woning
waar recht gesproken wordt
wat krom geworden was.
p.26
De onderstreepte woorden in bovenstaande passage werken als een soort hyperlink op papier, en verwijzen naar teksten die verderop in de bundel zijn opgenomen:
(1) bij ‘twaalf’:
Herinnering aan een verloren bos
Ik mis de lach van de katanflaat
het gepiep van de grop en het
minutenlange kloppen van de
roodgestreepte vromerwiep
vroeger was het grandulomeer
nog zuiver en vrij van spet, of
molodontale algenmestborij
onder het marmeren oppervlak
hard zijn nu de stenen die ik uit
en de woorden die ik pleng bij
de blik op de afgegraven grond
die boven blauwe luchten hangt
wat is verloren, komt niet in tweevoud
weer, noch in vreugde of geluk over
wat verworven is in wanhoop, en
dromen van chaos in de ochtend.
p.55
(2) bij ‘elf’:
die twee buren van elkaar gescheiden hielden
vanwege een verhuizing klaar om als vuil te worden afgevoerd.
Passanten van heinde en ver kijken toe of het waar is
of de barrière werkelijk geslecht is, of er vrede heerst
harmonie, stilte en rust, dringen van een kant het beeld in
om na korte tijd weer om te draaien, hoofd tussen de schouders
staart tussen de benen. In de verte, in de bocht
waar de stoepen wegkijken, zien zij de gevels
bijeen kruipen, hechten tot iets wat doodloopt als een muur.p.56
(3) bij ‘waar recht gesproken wordt / wat krom geworden was’:
Voorbij
de overvloed
Uit de laatste peilingen is gebleken
dat taal een schaars goed geworden is;
woorden zijn sterk in prijs gestegen
en boze tongen beweren dat gebruikers
aan het hamsteren zullen slaan.
De overheid denkt aan maatregelen
maar kan zonder tekst
geen rapport uitbrengen.
Men zoekt nu een oplossing
in het slopen en hergebruiken
van verouderde wetten.
p.57
In een interview uit 2013 (met Antoinette Sisto in Meander) zei Van Daanen: ‘Poëzie moet voelen als liggend op de wind luisteren naar de woorden die je aan je eigen ademhaling kunt onttrekken.’ Dat veronderstelt een meer lyrische toets dan in De schoonspringer veelal wordt gevonden. Steeds worden tekstgedeelten met afbrekingen en witregels na verloop van tijd afgewisseld met lange doorlopende regels in de proza-doctrine, waarin de beschouwende toon de overhand heeft.
De schoonspringer is minder een compositie dan een improvisatie en dat is tegelijkertijd zijn zwakte en zijn kracht. Ieder kunstwerk is immers een mislukte poging tot het volmaakte, dat bovendien bij publicatie door zijn maker is verlaten. In de taal tussen afsprong van de 23e en doodklap op de begane grond schieten de woorden als vangarmen de werkelijkheid van heden en verleden in, waarbij de gelegde verbanden even als bliksemstralen aan de hemel oplichten, maar kort daarna weer door andere vormen worden vervangen. Het gedicht als eenmalige mindmap van associaties is een keuze, een gevolg van de kijk van de dichter op de wereld om hem heen. Tegelijkertijd toont deze keuze ook de onmacht (of onwil) aan om deze vormen en structuren te tonen in een groter verband, een wereldkaart of desnoods een doolhof met lachspiegels.
Op veel plaatsen haakt de taal van hij de dichter niet voldoende krachtig en overtuigend in die van mij de lezer om de opgetrokken bouwwerken langer te laten beklijven dan een tijdelijke nederzetting. Uiteraard is het niet nodig om een 21e-eeuwse evenknie te geven van Dante’s who’s who van de 13e eeuw, maar bijvoorbeeld van het optreden van de politiek, de banken en de grootbedrijven (p. 33) zou meer gemaakt kunnen, ja moeten worden dan een min of meer verplicht nummer in de aftelsom van de aversies.
De vorm van het gedicht past eigenlijk niet in een papieren bundel. De grondvorm is een tekst met hyperlinks, waarmee tijdens het lezen van het grotere geheel de dichter via een terzijde de lezer in het oor fluistert. Het via een indexering bij wijze van voetnoot verwijzen naar deze flankerende gedichten is een kunstgreep, die niet zonder verlies van de extra dimensie gerealiseerd kon worden. Het was eenvoudig geweest om een hypertext-variant op een kleine platte USB mee te leveren.
***
Jos van Daanen (Kerkrade, 1959) studeerde Nederlands en Algemene Literatuurwetenschap. In 1988 debuteerde hij als dichter in Maatstaf en er volgden tot 1992 meer publicaties in De Tweede Ronde, Preludium en Letterlik. Vanaf 2011 publiceerde hij vele gedichten in tijdschriften zoals Op Ruwe Planken, Gierik/NVT, Meandermagazine, Deus ex Machina, Krakatau. Een deel van die gedichten werd in 2016 door uitgeverij Kleinood & Grootzeer gebundeld in de bibliofiele uitgave Tot er woorden waren, waren we niets. De Schoonspringer beschouwt hij als zijn officiële debuut.