Ubi mel ibi apes: Waar honing is, zijn bijen
door Joop de Vries
Inleiding
Omarmen veel Italiaanse dichters in het duo -, tre – en quattrocento (1200 – 1499), in de overgang van late Middeleeuwen naar Renaissancebloei, niet het carpe diem? En zingen Franse Pléiadedichters niet hun lied Cueillez dès aujourd’hui les roses de la vie? Immers, nadert de dag waarop vous serez bien vieille et … laide niet met gezwinde pas? Bevreemden doet het niet als ook – weliswaar enkele eeuwen later – in de vruchtbare klei der lage landen, in het cinquecento (1500 – 1599), de hang naar aardse genietingen in poëzie wortel schiet. Deze epicuristische poëzie etiketteren we in de literaire canon veelal als Neolatijnse (humanistische) lyriek.
Neolatinisten beschouwden de Middeleeuwen als een barbaarse onderbreking van de beschaving die in de klassieke oudheid was ingezet. Zij zagen het als hun taak de geciviliseerde literatuur van de Romeinen als ideaalbeeld te bestuderen en te propageren. Die banden moesten hersteld worden. Neolatinisten putten dan ook volop uit de Fundgrube van de Klassieke Oudheid. Zij creëren in hun poëzie ruimte voor zinnelijke genietingen, waarbinnen de basia of zoendichten zich kenmerken door hun eigen speelse idioom. Zij schrijven bij voorkeur in het Latijn, maken overdadig gebruik van een mythologisch lexicon, latiniseren veelal hun naam en creëren hun eigen muze.
De Bruggenaar Jan Lernout (1545 – 1619) is ook zo’n neolatinist. Hij latiniseert zijn Vlaamse naam en noemt zich Janus Lernutius, is geschoold in Latijn en vaardig in translatio en imitatio. Kent de klassieke mythologie en natuurlijk heeft hij zijn eigen muze, Hyella, die hij in zijn Basia keer op keer hartstochtelijk evoqueert. Zijn lyrische poëzie is een aaneenrijging van gepassioneerd verlangen, van bekentenissen, klachten, verzuchtingen en ontboezemingen. Het Latijn en de gedachtenwereld van de Griekse en Romeinse Oudheid beschouwt hij als superieur. En Lernutius is niet de enige. Grote namen van humanistische geleerden, dichters en neolatinisten uit die periode delen zijn visie, zoals Secundus, Dousa, Lipsius en Heinsius.
De liefdeslyriek van de eerstgenoemde, Janus Secundus, is geïnspireerd op de klassieke liefdesgedichten van Catullus ( 85 – 50 v. Chr.). Zij staan model voor diverse oog- en kusbundels die in de prerenaissance van de lage landen opduiken. Zo is er de dichter Daniel Jonctijns die bekendheid geniet met zijn bundel Roselijns Oochies, een bewerking van de ooggedichten (Ocelli) van Lernutius die zelf weer de zoendichten of Basia van Secundus vertaalt. Dan hebben we nog Janus Dousa die ook Secundus’ Basia vertaalt met als titel Kuskens. Daarnaast verschijnen er vertalingen en bewerkingen van Franse minnedichten, onder meer van Justus de Harduyn (1582-1641) in De weerliicke liefden tot Roose-mond.
Kortom: Janus Lernutius past met zijn bundels Ocelli en Basia in een traditie van braaf-zinnelijke minnelyriek die via Janus Secundus hun bron vinden in de elegieën en epigrammen van Romeinse, voorchristelijke dichters als Catullus, Propertius en Ovidius.
Janus Lernutius en zijn vertaler
Tom Ingelbrecht (1979) heeft met zijn indrukwekkende vertaling van een dertigtal Neolatijnse zoendichten van de hierboven genoemde Janus Lernutius, een in vergetelheid geraakt subgenre van humanistische minnelyriek opnieuw luister bijgezet. Tegelijkertijd demonstreert hij met zijn vakkundige en creatieve omzettingen de schoonheid en bondigheid van de Latijnse taal die hij onderdompelt in een poésie légère van liefde, hartstocht en zielenzucht. Ingelbrecht is enerzijds protagonist van het Latijn en anderzijds Vlaams minnedichter die in zijn smidse uit het robuust-lenige Latijn lieflijke minnelyriek smeedt.
De classicus Ingelbrecht is net als Lernutius geboren en getogen Bruggenaar. Met zijn bundel Kussen uit Brugge (2018) zet hij de geïnteresseerde lezer op het spoor van zijn illustere stadgenoot Janus Lernutius uit de 16e, begin 17e eeuw en blaast hij een verfijnde variant van Neolatijnse minnepoezie – het zoendicht – een nieuw, sprankelend leven in.
Vorm en metrum
De bundel Kussen uit Brugge begint met een ‘Praefatio’ waarna 29 zoendichten volgen. Deze gedichten hebben geen titel en zijn genummerd met de Romeinse cijfers I t/m XXIX. Daarna komt er een uitgebreid maar onmisbaar ‘Notenapparaat’ waarin Ingelbrecht de vele verwijzingen naar namen uit de klassieke mythologie duidt. Vervolgens is er een uitvoerig en solide gedocumenteerd ‘Nawoord’ waarin hij zich rekenschap geeft van diverse aspecten van zijn vertalingen, zoals de geschiedenis van het zoendicht, diens voornaamste representanten en een korte biografie van Lernutius.
De Latijnse verzen bestaan uit disticha die Ingelbrecht meestal omzet in kwatrijnen. Ten aanzien van de klassieke metra die gebaseerd zijn op het alternatim – korte en lange syllaben – kiest Ingelbrecht in zijn vertaling voor een afwisseling beklemtoonde en onbeklemtoonde syllaben. Hij doet dat in een rijke schakering van jambische vier -, vijf -, zes – en zevenvoeters.
Klank en stijl
De vertalingen van Ingelbrecht zijn uitbundig in welluidendheid. Assonanties en alliteraties wisselen elkaar in strak tempo af, zoals in: / de roze blos die fonkelt, p. 21 // en / hijg ik dan zo mijn zieke zieltje zachtjes in haar mond // (p. 23).
Niet minder overvloedig zijn de spitsvondig uit het Latijn geconstrueerde klassieke stijlfiguren waaronder de oxymoron, een verbinding van begrippen die elkaar uitsluiten, zoals de onverenigbaarheid van ‘nivem calidam’ (warme sneeuw, p.63 ). Ook het gebruik van synestesie, het mengen van zintuigelijke waarnemingen, is een graag toegepaste, literaire techniek zoals in: ‘strelende parfum’ (p. 21). In de kusgedichten van Lernutius is het gebruik van diminutieven voorspelbaar. Lipjes, oogjes en kusjes klinken immers veel aangenamer dan lippen, ogen en kussen. Ingelbrecht voelt dat als Vlaming goed aan en verkleint ook daar, waar in de bron geen diminutief staat. Een mooi voorbeeld van diminutieven is te vinden in ‘Basium XIX’, p. 53:
waarom twee blanke appeltjes,
waarom twee felle aardbeitjes,
toch zinloos in een band gekneld?
Het ontbeert sensuele zoenpoëzie niet aan exclamaties of uitingen van kreunende, smachtende en heftige emoties zoals op p. 35: ‘/ O, jij die zonder modderspoor langs glibberige steen glipt. //’ Chiastisch taalgebruik ontbreekt eveneens niet, zoals de kruisstelling in ‘Basium XIX’:
Latere informia fas est
Nefas est pulchra latere
***
Verhulde lelijkheid is goed
Verborgen schoonheid is fout
De vocativus of aangesproken persoon is een veel gebruikt stijlfiguur waarmee de dichter zijn vragenregen – zoals Cupido zijn liefdespijlen – afvuurt op zijn muze. Hij smeekt om een zoentje van zijn geliefde zoals een zwerver bedelt om een aalmoes. Een voorbeeld daarvan is te zien in ‘Basium III’, p. 12:
Et vos nigelli ocelli,
Animam foras vocate;
Animam meam intus aegram:
Corque irrigate fervens
***
en, jullie, zwarte oogjes
ja, breng mijn ziel naar buiten
mijn liefdeszieke zieltje
en blus mijn brandend hart.
Inhoud
De zoendichten van Lernutius zijn allereerst een lofzang op de liefde: de fysieke liefde van aanraking, streling en beroering der lippen. Freud kunnen we erbij halen, maar dat doen we niet. De lyrische ik probeert op talloze manieren zijn lief te winnen. Hij lijkt daarbij met een zoentje al gelukkig te zijn. Maar vaak wil hij meer. Een voorbeeld: ‘Basium V’ beschrijft het verlangen van de ik-persoon de waterbron te zijn waarin de geliefde zich spoelt:
Mijn liefje wil haar lichaam spoelen
in water van een heldere bron.
Wat wil ik nu zo graag veranderen
in die kristallen waterbron!
Maar de Kussen uit Brugge beogen meer te brengen dan lieflijke lyriek in plastische taal. Neolatinisten zijn ook humanisten en geschoold in de klassieke denkwereld. We zullen daarvan enkele voorbeelden geven.
In ‘Basium I’ is de kern van het gedicht de liefde die alles overwint: amor vincit omnia. Bij uitstek een humanistische visie. De inhoud van ‘Basium XIII’ richt zich op de verwerpelijkheid van ondeugden zoals kwaadsprekerij, leugenarij en afgunst. Lernutius roept zijn geliefde op haar eigen weg te volgen: de weg van de liefde. ‘Basium XXVI’ is nog steeds actueel. De inhoud corrigeert de mens in zijn jacht naar materiële rijkdom.
Resumé
De bundel Kussen uit Brugge van Tom Ingelbrecht, zijn eerste grote publicatie, is een staaltje van hogeschool – vertaalkunst. Niet alleen zijn kennis van het Latijnse lexicon, de grammatica en vormleer, maar ook zijn creatieve omzettingen in aantrekkelijk en fraai Nederlands maken deze bundel heel leesbaar en genietenswaardig. Wij zullen meer van deze dichter- vertaler gaan horen en lezen.
____
Janus Lernutius (2018). Kussen uit Brugge. Vertaling van Lernutius’ Basia uit het Latijn door Tom Ingelbrecht. Uitgeverij P, 92 blz. € 18,50. ISBN 9789492339584