LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Harmen Malderik

27 nov, 2018

Harmen Malderik (Ravenstein, 1947) debuteerde als dichter in 2016 met Het zwarte gat, een bundel met wieler- en andere sportgedichten. Daarnaast publiceerde hij romans en reisverhalen. In de zomer van 2018 verscheen zijn (reis)roman Wens dat de weg lang mag zijn.

foto Gabrielle Honig

 

 

Thuisfietser

het waait maar hij voelt geen wind
het regent maar hij wordt niet nat
hij heeft de natuur opgesloten
in een kast

zijn benen voelen zwaar
maar draaien gestaag
in het perpetuum mobile
van de stilstaande beweging

hij schakelt verlichting

de helling is digitaal
tien procent en tweedimensionaal

het zonlicht treft het zonlicht

hij stapt af en doet de gordijnen dicht

 

 

Dodenrit

Vechtend tegen de zwaartekracht rijd ik
in de richting van de top die mij heimelijk
toelacht, zich nog niet wil laten zien, zoals
ook de laatste bergmarmot zich als een

aangeslagen dier verborgen houdt in zijn hol.
Ik klim langs een vermoeide, trage stroom die
kronkelend zijn weg verlengt – zijn laatste
wateren bestemd voor de naderende woestijn.

Na het bereiken van de col, waar de zon zelfs
geen schamele schaduw achterlaat, daal ik
af langs de rand van een ravijn, krijg ik een
onbeperkt zicht op een kaal, godverlaten land.

Geen koe die vriendelijk naar mij loert,
geen geur van gras die ik diep snuif
geen wind die mijn haren zacht beroert –
zo trap ik het luchtledige onder mij weg.

Slechts de wielen fluiten licht als ik val
in een kokende kuip waarin zich een
achtergebleven dorp baadt, verdoofd
in zijn eeuwige middagslaap.

 

 

Östersund

Licht vanuit de heupen verplaats ik
mijn gewicht, van links naar rechts
naar links naar rechts, strepen krassend
op het ijs als regels van een winterdicht
verteld in woorden van damp en wasem
die ontsnappen op de wolkjes van mijn
adem en oplossen in de rode winterlucht –
de handen losjes op de rug.

Ik hoor geen hoempaorkest, geen
krijgsgezang, zie geen oranje sjaals
onder een roestvrijstalen dak, de
jachtvelden zingen hier hun eigen taal
van een vlet vastgevroren in het ijs,
een visser die zijn vis vangt in een wak
en een dronken Zweed die zich bij het
houtvuur warmt.

Vreedzaam verglijd ik hier mijn tijd
in de stilte van een onafzienbaar land:
een zieke man die aan kunstijs lijdt.

     Andere berichten

Kinderpoëzie (VI)

Kinderpoëzie (VI)

‘Waarom leest iemand geen gedichten? Omdat iedereen (en die iedereen heeft nooit gedichten gelezen) zegt dat gedichten moeilijk zijn, dat...

Jacobus Bos

Jacobus Bos debuteerde in 1969 met een verhalenbundel en ontving in 1974 de Anna Blamanprijs voor De dagelijkse geest. Zijn...

Sijmen Tol

  Sijmen Tol (1950) studeerde slavistiek aan de Universiteit van Utrecht en was jarenlang redacteur van de Linguistic Bibliography....