Inge Boulonois (1945) woont in Heerhugowaard in een rustige wijk, in een straat die in een rondje loopt. Ze houdt van de rust en stilte. Zozeer zelfs, dat ze eens per jaar ook nog een week in retraite gaat om het nog stiller te hebben. Dan schrijft ze religieuze gedichten. Zo moeilijk om daar bij de clichés weg te blijven, zegt ze.
Na een leven lang schilderkunst is ze in 2000 aan de taalkunst begonnen. Voor de schilderkunst moet je je hoofd stilhouden, bij het schrijven is je geest veel actiever, zegt ze. Het houdt haar jong, jong van geest.
Het stadsdichterschap van Heerhugowaard (2011 – 2014) schonk haar veel voldoening. In die periode heeft ze veel geschreven en ze hoopte dat de gemeente de gedichten als bundel zou publiceren. Maar helaas, Heerhugowaard kende toen net een zuinige periode. Heerhugowaardse gedichten is toen in eigen beheer uitgegeven.
Ze noemt zichzelf een poetsvis. Ze gebruikt regelmatig naslagwerken als hulpmiddel. Ze vindt het heerlijk om te knutselen met taal. Beeldspraak moet to-the-point zijn en ze is altijd op zoek naar het juiste woord en de meest veelzeggende taal.
Ook het schrijven over poëzie vindt ze boeiend. Sinds 2004 werkt ze mee aan Meander Klassiekers met analyses van gedichten. Ook al wist ze toen van literatuur weinig af, haar opleiding tot onderzoeker stelde haar wel in staat om te analyseren.
Marten Janse ging in gesprek met haar.
Hoe ben je bij Meander terechtgekomen?
Joop Leibbrand vroeg in 2004 om bijdragen voor Meander Klassiekers. Daar heb ik gehoor aan gegeven met De witte waterlelie van Frederik van Eeden. Ik heb dat gekoppeld aan een gedicht met dezelfde titel dat in een tijdschrift had gestaan waarvan Van Eeden redacteur was, geschreven door een vrouw. Plagiaat was het niet, maar hij was er wel door geïnspireerd.
Joop was meteen enthousiast en zo heb ik nog meer besprekingen gedaan. Neeltje Maria Min als tweede, want dat vond ik zo’n mooi gedicht: Voor wie ik liefheb wil ik heten. Terwijl ik eigenlijk niet wist waar het over ging. Het leek me een geheimzinnige bezwering van het leven. Je begrijpt meer van een gedicht als je het analyseert. In het begin deed ik best veel besprekingen, nu nog een of twee per jaar, wat mijn totaal op zeventwintig heeft gebracht.
Inmiddels heb ik bij Meander ook andere dingen opgepakt, light verse bijvoorbeeld waar m.i. ten onrechte weinig aandacht voor is. Voor light verse schrijf ik recensies en interviews. Zelf beoefen ik zowel het vrije vers als light verse. Zo schrijf ik wekelijks een snelsonnet voor gedichten.nl.
Voor Meander ben ik ook lezer van ingezonden gedichten, samen met Tijs van Bragt, Sacha Landkroon en Alja Spaan. Het beoordelen is in bepaalde gevallen best lastig. Ik ben blij dat ik niet in m’n eentje hoef te beslissen. Clichés vind ik afschuwelijk en soms zijn gedichten onnodig complex. Belang hecht ik ook aan de logica van taal. Soms laat ik mij ook wel leiden door wat anderen over het gedicht zeggen. Uiteindelijk telt: de meeste stemmen gelden.
Is Meander veranderd in die veertien jaar dat jij erbij zit?
Dat zou ik zo niet weten, dan zou ik misschien ook even moeten terugkijken. De site lijkt leger nu. Dat is natuurlijk niet zo, want ik vind het best ambitieus dat er dagelijks gepubliceerd wordt. En het navigeren op de site is heel overzichtelijk. Wat ik wel echt mis, is de interactie bij de analyses. Joop Leibbrand plaatste indertijd de reacties die hij op een analyse ontving en dat leidde regelmatig tot boeiende invalshoeken, tot verrijking van het besproken gedicht.
Wat brengt het jou voor je eigen poëzie?
Het is leerzaam om je in andere dichters te verdiepen. Maar soms zitten al die activiteiten mijn dichtwerk in de weg. Ik ben eigenlijk een ontzettende huismus en heb veel stilte nodig om te kunnen schrijven. Dan moet mijn agenda dus niet vol zijn.
Ik put veel voldoening uit mijn passie voor poëzie. Ik kan schrijven wat ik wil en heb voldoende platform om mij te uiten. Dichtkunst vormt mijn idioom van geluk.
Drie gedichten uit Idioom van geluk
Uitgeverij Kontrast/Poëziefonds Open, 2016
Idioom van geluk
Doe het niet. Trap nimmer in de strik
van woordentwist. Vermijd het slagveld
van de taal. Lach grootspraak weg.
Spits je oren voor de keel van vogels.
Toom de slang van eigen tong in.
Sta verstomd en wees volmaakt
ontbabeld. Hoor de kat ontspannen
spinnen en ga liggen in de hangmat
van jezelf. Kijk om je heen, zie
het idioom van alle windstreken:
het telkens anders kaatsende licht –
Raam
Eeuwige magneet. Zuigt bij het leven
van buiten naar binnen, van binnen naar buiten.
Kwistig sluist het zonlicht door. Geheimen
worden niet getolereerd. Het raam verraadt
hoe binnenskamers wordt geleefd, wat buiten
plaats vindt. Dat rechthoekig oog
ziet zelfs de kleinste druppels regen.
Behaagziek laat het zich versieren
door porseleinen tierlantijntjes, jaloezieën,
vitrages, allerlei plantaardigheden.
Zet tot gestaar aan, tot agendaloos gemijmer
over uit- en inzicht, verte en nabijheid.
Tot slijpen van herinneringen. Het raam
ziet wat – nu eenmaal – onbestendig is.
Hoe glad het glas, hoe kil
plotsklaps aan neus en mond –
Wit
Het wit van niet begonnen werk,
van niks, een ongevormde overgave
aan je ogen, nog in en op te vullen
tijd. Zo pril dat je er amper op durft
komen, dat het je doet aarzelen zo stil.
Wit koestert al zijn mogelijkheden.
Je wacht met ingehouden adem
op een of ander aanzijn alsof
jijzelf daardoor ook pas ontstaat –