Bibi Dumon Tak (Rotterdam, 1964) is schrijver, vooral van non-fictie kinderboeken over dieren.
Ze studeerde Nederlandse taal- en letterkunde aan de Universiteit van Utrecht en gaf les aan anderstaligen.
Voor haar debuut, Het koeienboek (2001) kreeg ze een Zilveren Griffel en in 2012 was de Gouden Griffel voor Winterdieren.
In 2018 ontving ze de Theo Thijssenprijs voor haar hele oeuvre.
Bibi Dumon Tak is getrouwd met Jan Paul Schutten, die ook boeken voor kinderen schrijft.
Alja Spaan ging in gesprek met haar.
foto Chris van Houts
Allereerst nog van harte gefeliciteerd met je prijs. Een mijlpaal, noemt de NRC het want ‘nog nooit eerder werd de oeuvreprijs (60.000 euro) toegekend aan een auteur van wat in de kinderboekenwereld non-fictie wordt genoemd.’ Wat was je reactie?
Ongeloof. Daar kan ik kort over zijn. Alsof ik de prijs niet wilde. Alsof hij te vroeg kwam, die prijs. Ik vond mezelf niet rijp om zoiets al omvattends te ontvangen, want dat is een oeuvreprijs: al omvattend.
In 2017 werd in een artikel in de NRC gemeld dat de staat van kinderpoëzie in ons land bedroevend was. ‘Het goede komt uit een heel klein aantal gerenommeerde handen en nieuwkomers borduren voort op een mooie traditie.’
Herken je dat?
Het goede komt vaak uit een klein aantal handen. Dat geldt voor het hele leven. Er is niets mis met voortborduren op mooie tradities. Waarom zou je wat goed is overboord gooien? Laten we juist die dichters eren. Zolang je als nieuwkomer maar voortborduurt en niet imiteert. Kinderpoëzie is zo’n moeilijk genre dat ik wel begrijp dat het bij een klein clubje dichters blijft.
‘Gedichten voor kinderen zijn negen van de tien keer geschreven volgens de poëziedefinitie die kinderen op school leren: je kijkt naar de wereld, schrijft op wat je ziet en geeft een kleine draai aan het alledaagse’ aldus hetzelfde artikel. Jij zegt in een filmpje met boekentips op YouTube heel erg te houden van waargebeurde verhalen. Valt dat onder die definitie?
Eh, ja en nee. Ik kijk naar de alledaagse dierenwereld, maar het verschil is dat ik er juist geen draai aan geef omdat de gedichten in mijn bundel informatief zijn. Maar ik bekijk het wel van de menselijke kant. Of beter: ik maak de dieren iets menselijker en de mensen iets dierlijker.
‘Annie M.G. Schmidt hield het decennialang op het ritmische, grappige, toegankelijke en soms licht vileine kindervers’ volgens de NRC. Wat betekent zij voor jou?
Hemel. Op poëziegebied niets. Als schrijfster heel veel omdat ze dwars door je heen breekt. Ik weet niet goed hoe ik dat moet omschrijven. Ik heb haar ooit een zaal zien binnenkomen. Alle mensen, ik ook, stonden op, en konden niet meer stoppen met klappen. Het was een van de laatste keren dat ze in het openbaar verscheen. Dus wat ze voor mij betekent? Een neverending applaus.
Meander hield in 2008 een wedstrijdje kinderpoëzie, het gedicht mocht niet kinderachtig zijn. Is dat wel een goed criterium?
Nee, want onder kinderachtig versta ik flauw. Een gedicht mag nooit flauw zijn. Maar bedoelden jullie niet: kinderlijk? Als schrijver moet je wel degelijk rekening houden met je lezer als je voor kinderen schrijft. Het mag niet langs hen heen gaan. Je woorden hoeven niet op een gespreid bedje te liggen, maar ze mogen ook niet onbereikbaar zijn. Als kinderdichter kun je je nu eenmaal minder permitteren dan wanneer je dicht voor volwassenen. Maar een goed gedicht voor kinderen is ook een goed gedicht voor volwassenen.
In een andere aflevering van Meander recenseert Levity Peters Bij mij op de maan. Russische kindergedichten, vertaald door Robbert-Jan Henkes. Hij zegt daarin dat de ‘bestemming bij kindergedichten duidelijker is’ maar ook dat kindergedichten soms ‘een intieme tederheid hebben die de dichter in zijn volwassen werk niet zou durven tonen. Ben je het daarmee eens?
Daar kan ik kort over zijn: ja! En hetzelfde geldt voor proza. Een reden waarom ik voor kinderen schrijf.
Voor je boeken hanteer je een journalistieke aanpak die begint met uitgebreid onderzoek. Hoe gaat dat bij je gedichten?
Precies hetzelfde. Maar daarna moet alles op z’n poëzies. Dus minder woorden, en één gedachte die er bij de eerste dichtregel al in zit, zij het verstopt.
Wat drijft je? Nieuwsgierigheid? Kijk je nog steeds zo naar de wereld als toen je zelf een kind was?
Je lijkt je net zo gemakkelijk in een dier te verplaatsen als in het kind. Fantasie en verbeeldingskracht is sterker dan de vorm waarin je je uit?
Dieren en kinderen staan zeer dicht bij elkaar. Kinderen zijn eigenlijk kleine diertjes. Met beide kan ik goed overweg. Er zitten minder knopjes op dan bij grote mensen. Ik ben denk ik ook iemand met weinig knopjes. Doorzichtig noemde iemand me laatst.
Je bent bezig nu met een autobiografisch boek voor volwassenen. Is daarin plaats voor de verbeelding? Je zegt in het interview met Jannetje Koelewijn dat ‘het je redding was een positief en vrolijk kind te zijn’. Zijn er methodes om zo te blijven?
Ik denk dat je wezen niet verandert, wat er ook gebeurt. Je moet jezelf alleen wel blijven afstoffen om de glans erin te houden. Dat lukt niet altijd, maar als het je soms lukt vind ik dat al heel wat.
Meandermedewerker Sander de Vaan stelt bloemlezer Gerrit Komrij in 2007 een aantal vragen (7) naar aanleiding van zijn bloemlezing De Nederlandse kinderpoëzie in 1000 en enige gedichten. Komrij daagt daarin uit door te zeggen dat ‘de wereld van de nog levende kinderdichters nog een graadje erger is dan de grotemensendichterwereld’. Herken je daar iets in? En moeten we deze twee werelden, deze twee categorieën wel scheiden van elkaar?
Dat vind ik moeilijk. Vooral ook omdat ik de meeste kinderdichters persoonlijk ken. Ik denk dat Gerrit Komrij de meeste niet kende. Hij zei maar wat. Al denk ik dat grotemensendichters en -schrijvers een wat groter ego hebben. Wij kinderboekenschrijvers houden ons ego op kinderhoogte. Er is iets meer jij, en wat minder ik.
In een interview met de Volkskrant zeg je ‘Toen ik Nederlands studeerde, was ik vrijwilliger bij Poetry International. Ik zat naast wereldberoemde dichters als Joseph Brodsky. Dat heeft voor altijd indruk gemaakt. Zo groot en overweldigend kan ik nooit zijn. Aan dat gevoel verandert zo’n prijs helemaal niets.’
Mooi een dergelijk relativeren. Ontstaat er geen post-succes-stress-writers-block of iets dergelijks?
Nee, integendeel, ik voel me juist bevrijd!
Uit de bundel Laat een boodschap achter in het zand (over evenhoevigen), Querido, 2018 koos de auteur drie gedichten:
Waar de hemel ophoudt
en het luchtledige begint.
Waar de vlakte niet meer weet
of hij nu ligt of zweeft.
Waar de sterren ’s nachts de baas zijn
en wolken schuilen voor de wind,
dat is de plek waar de vicuña woont.
Op eenzame hoogten
en in véél te dunne lucht,
ver weg van alles wat ademen moet.
Maar de vicuña kan het:
het is een dier met eeuwig bloed.
Liggen wij te hijgen
geen adem meer
zuurstofmaskers op
trekt de vicuña nog een sprintje
omdat zijn bloed zo lekker sterk is
zo levenslustig,
als limonade boordevol met prik
waardoor het bruist
tot in zijn kop.
Waar ons bloed
al dood is
al wat minder rood is
daar leven cellen bij vicuña’s langer voort.
Als enige kan hij ademen in de ijle lucht
van het hoogland van Bolivia
tot de Altiplano van Peru.
Dus vicuña,
als je straks weer langs de hemel rent
wil je dan eens blijven staan
en als het kan de groetjes doen?
Wij hadden namelijk iemand lief
die daar voorgoed is heen gegaan.
Wilde kamelenman, alleenstaand,
zkt. kennismaking met vr.
6 jr.
kinderen geen bezwr.
Sterk. Zeer trouw.
Flex. Kan tegen hitte (+50 °C.)
en extr. kou (-40 °C.)
Komt uit Mongolië, Gobi wstn.
Chinese uit Lop Nur geen probl.
Mag ook hele harem zijn.
Tam niet gewenst,
(want te veel vermenst).
Ben jij, of zijn jullie, de ware(n)?
Laat dan een boodschap achter in het zand.
We zijn nog maar met duizend,
het is zo stil en leeg hier
en mijn ❤️ staat al te lang in brand.
Toen de aarde nog helemaal van de aarde was,
van de lucht, de velden, de wateren, de wind.
Toen de aarde nog volledig wild was,
nog nooit een geit,
een koe, een varken had gezien.
Toen de tijd
nog geen wijzers had
en de dagen geen naam,
liep er een beest op de wereld rond
waar je haren recht van overeind gaan staan.
Het was een prehistorische gigant,
de daeodon,
de helletand.
De daeodon was evenhoevig en allesvretend:
planten, struiken, bomen, aas,
aarde, rotsen, maansteen, puin,
wat zijn muil vermalen kon verdween naar binnen,
botten, beenderen, bast en huid,
vachten, staarten, vlammen, vlees,
hij was de vrees van de Amerikaanse vlakte,
de daeodon, het reuzenzwijn.
de daeodon, de omnivoor,
die nooit verloor maar alles won.
Toen de aarde nog van de aarde was,
van de rivieren, de zeeën, de vulkanen, het ijs,
toen de aarde nog haar rondjes draaide,
ongetemd en zonder haast,
was de daeodon nog geen fossiel,
geen skelet
in elkaar gezet achter glas.
O, ik wou dat de daeodon nog leefde,
dat hij nu bij ons aan tafel zat,
dat hij de tv liet staan,
maar wel de hele pan met andijvie vrat.