Miel Vanstreels (1951) werd geboren in Godsheide, een gehucht van Hasselt (B). Op zijn negentiende verhuisde hij naar Maastricht. Hij was meer dan veertig jaar werkzaam in de (ouderen)zorg. Tussen 1975 en 1996 publiceerde hij een aantal dichtbundels met ouderdom en dood als voornaamste thema’s. Vanaf de eeuwwisseling schrijft alleen nog fiets- en wielergedichten, al verscheen onlangs de bundel De eerste zeventien, waarin hij terugblikt op zijn jeugdjaren. Gedichten van hem werden opgenomen in tijdschriften als Hollands Maandblad, Nieuw Vlaams Tijdschrift, Deus ex Machina, Dietsche Warande & Belfort, de Gids, de Muur en in verschillende bloemlezingen.
foto Ilona Kamps
uit de bundel de eerste zeventien
1951-1968
een cyclus, een gedicht
Een huwelijk
Mijn moeder kwam van
zangerig zand, mijn vader
groeide op in vette klei,
het werd een moeizaam
spel van (om)buigen
en (af)leren
waarbij mijn moeder
in het voordeel was:
ze wist al vroeg
dat mijn vader haar
(iets te veel)
op handen droeg
Zus
In de kleuterschool kwamen ze
één kind te kort om het ontslag
van een juf te voorkomen,
mijn zus – nog geen twee
en drie jaar jonger dan ik –
bracht redding,
tijdens de speeltijden
moest ik op haar letten,
terwijl mijn vriendjes buiten
knikkerden zat ik naast
haar op een tree:
hoe houd je een peuter
die nog niet zindelijk is
op een dweil,
hoe troost je een zus
die een leven lang
redden moet?
De jaren vijftig
Mijn ouders hadden een winkel
waar vélos werden verkocht,
overdag werkte mijn vader
als ijzervlechter, ‘s avonds
repareerde hij fietsen,
in het werkhuis kwamen
wielrenners uit de buurt
hun verhalen vertellen,
wat bleef hangen
waren de dromen,
ik ademde er
het verlangen
naar koers