Woordfestoenen om een poëtische inhoud
door Hans Franse
Vernieuwing in kunst en dus ook poëzie vind ik prima: we kunnen niet door blijven gaan met een stijl van schrijven die ooit een hoogtepunt beleefde. Diegenen die, geïnteresseerd in schilderkunst, in het Brabants museum de tentoonstelling van Jan Sluijters bezochten zullen begrijpen wat ik bedoel. Naast de kleurrijke schilderijen van Sluijters waaraan het talrijke publiek zich vergaapt, hangen de jurybeoordelingen waarin deze schilderstijl wordt afgewezen als strijdig met de ‘regelen en wetten der esthetiek’. Ik ben toch godsdankbaar dat Sluijters zijn eigen plan trok en zijn fascinatie voor het nieuwe licht en de nieuwe kleurstellingen vanuit zijn eigen kunstenaarschap deed prevaleren boven de vastgeroeste traditie. Van de andere kant: de traditie is mij ook dierbaar en waar mogelijk probeer ik bij het lezen van poëzie een lijn te vinden: in hoeverre verhoudt zich deze woordkunst tot het verleden, zet het iets voort of breekt het radicaal met een ‘achterhaald’ poëtisch verleden?
De bundel Tussentij van Geert Viaene, uitgegeven door de voor de Nederlands/Vlaamse poëzie ongelooflijk belangrijke uitgeverij P in Leuven, deed mij bij eerste lezing surrealistisch aan: ik werd overdonderd door de woordguirlandes vol buitelende sprongen, associaties bij klanken, het was wat dat betreft ‘Bal Tabarin’ om Sluijters nog eens ten tonele te voeren. Bij nader lezen en kritisch bekijken ontdekte ik dat de woordguirlandes, inderdaad vol woord- en klankassociaties, een poëtische, zelfs gevoelige poëtische inhoud verborgen. Het bevestigde opnieuw dat je goed moet kijken want ‘er staat niet wat er staat’ en dat bij het lezen van poëzie niet alleen een emotionele benadering voldoende kan zijn (zoeken naar teksten voor rouwadvertenties) maar dat er ook een intellectuele inzet noodzakelijk is om te kunnen lezen, echt te kunnen lezen wat er staat. Door goed te lezen worden de gedichten steeds duidelijker en minder hermetisch.
Tussentij is de tweede bundel van Viaene; de eerste, Eistijden, wrikte al veel los, de hier te bespreken tweede doet dat evenzeer. Viaene nam al een voorschotje op de recensie. In het exemplaar dat mij werd toegezonden schreef hij:
Voor Meandermagazineredacteurs,
Chaos is de nieuwe orde.
Wen er maar aan. We blijven
drijven tussen de ijsschotsen
Gelukkig is er het troostmeisje.
Daarna wenst hij de recensent ‘Veel leesplezier’. Het was zowel een intellectueel als een esthetisch leesplezier, Geert!
De bundel, waarin de dichter volgens de tekst op het omslag zich een ’papieren ponton bouwt midden in de zee’, begint met een motto van Herman van Veen: ‘Stil de tijd / stil de tijd, / stil stil stil de tijd’. Daarna volgen 3 afdelingen: ‘Ertussenuit’, ‘Ermiddenin’, ‘Eronderin’.
Het eerste deel, ‘Ertussenuit’, bevat herinneringen aan een jeugd die voorbij is, het spel, het strandbezoek, maar overheersend zijn de herinneringen aan de vader, diens dood en het ziekteproces van zijn moeder. Als voorbeeld: in het eerste gedicht, ‘Lees wat er opgeschreven staat’ (p. 6), vertelt hij over zijn vader, die huizen bouwde en stoflongen kreeg en daaraan overleed. Maar hij verbindt de herinnering aan zijn vader aan een andere herinnering: het samen oplaten van vliegers. Was de vlieger in de lucht, dan werd er een boodschap naar toe gezonden door middel van een bierviltje. Zo kan hij contact blijven houden met zijn gestorven vader: ‘af en toe sturen wij een boodschap op een bier / kaart mee de lucht in, één keer is er harde wind.’ *
(…)
de droom houdt op, zijn longen klapten open, fijn
stof stapelde zich op, zijn trekzak piept en kraakt
traag dooft de accordeonmuziek uit, pa is dol op
walsen, er zit een gat in de blaasbalg, zijn hart is
groot, maar de kleppen zijn versleten, nu en dan
pluist het lint, berichten blijven steken, in die tijd
schreven wij onze eerste verzen op karton en wij
tekenden er op, nu kan je alle kaartjes lezen papa
De associaties zijn duidelijk, de poëtische inhoud is dat ook.
Het gedicht “Haar aller-allerlaatse bestraling (‘Beam me up, Scotty’)” vind ik indrukwekkend: een poëtisch spel met woorden en klanken waarin uiteindelijk het gevoel de overhand krijgt in de laatste strofe: ‘wij staan naast een metersdiepe // put waarin haar kist wordt neergezet, zij zwaait / ons uit, dit is haar laatste reis, zij graaft zichzelf /een weg onder het bevroren water, onze tranen’.
De eerste afdeling eindigt met het gedicht: ‘Wij blijven achter, wij blijven afwachten’, waarin een soort virtuele watersnoodramp wordt beschreven, waarmee de dichter, die stelde dat hij een papieren ponton in zee heeft gebouwd dit bedreigd ziet, maar vanaf zijn plek als dichter ‘niets ziet gebeuren op een kleurloos scherm’, terwijl ondertussen de meest onheilspellende dingen plaatsvinden. Hij wacht intussen tot de dood zich roert in een tussenperiode tussen zijn jeugd en het volle leven ‘en de tijd / is om, wij wachten af, is dit het lang verwachte tussentij’. Het lijkt een bezinning op zijn menselijke situatie die hij op zijn ‘papieren ponton’ ervoer. Dit laatste gedicht volgt op een poëtische overpeinzing: ‘Vanaf nu zetten we alles op alles’, waarin de tijd wordt stilgezet nadat ‘uiterst voorzichtig is geschoven over één-nacht-ijs’.
Ik heb als toch redelijk ervaren recensent grote moeite met citeren. Ik heb het gevoel de dichter te kort te doen met de (te) korte citaten: elk woord en elke regel hebben een poëtisch of taalkundig verband met het volgende of vorige, het gedicht is een samenhangend geheel met een veelzijdige inhoud. De woordassociaties zijn talrijk, ze lijken soms overbodig, maar zijn dat niet. Ze bevorderen juist de samenhang. Ook de gedichten hangen onderling samen. Hoe kun je nu de lezer de poëtische inhoud en de vorm waaruit die inhoud tevoorschijn komt verklaren als je stukjes citeert waardoor het zicht op de samenhang verdwijnt?
Het tweede deel van Tussentij heet ‘ Ermiddenin’, met als motto : ‘wij tuimelen de tijd in, ergens, nergens thuis’. De gedichten zijn minder beschouwend: de werkelijkheid van alledag, waarin ook reizen voorkomen wordt verklankt. Soms is er verwarring: ‘Chaos is de nieuwe orde’. De dichter zit er inderdaad midden in. Soms klinkt het actuele, het hier en nu, door in neologismen en al of niet zelfgemaakte onomatopeeën: ‘BOEM BOEM/ lalidam ladiron ladi/dadi ladirom ladirom’ klinkt het in het gedicht ‘Mischa houdt niet van kalasjnikofs’, gesitueerd in Oost-Europa. De geluiden kunnen zowel op een fanfare als op geweersalvo’s slaan. Dat ik hierbij aan Paul van Ostaijen moest denken moet de dichter als een compliment opvatten. ‘VWOEM VWOEM VWOEM’ klinkt het tot drie keer toe in het gedicht over ‘Zijn sad-eyed lady van de lage landen’. Het is een levendig tweede deel, zij het soms pessimistisch wat de toekomst en de tijd van nu betreft. Het eindigt dan ook met de regel: ‘de tijd heelt, wat doen we, mocht tijd de ziekte zijn’.
Kunnen wij wegvluchten? Het derde deel van de bundel heet ‘Eronderuit’, het heeft als motto: ‘ergens kan het beter, nergens mag het erger’. Het is het deel van de bundel dat mij het meeste aanspreekt: de poëzie is lyrischer, toegankelijker en duidelijk geëngageerd. Het biedt mij de mogelijkheid een gedicht in zijn geheel te citeren. Er zijn namelijk enkele gedichten die, losgemaakt uit de context, wel overeind blijven, al missen ze de extra dimensie die het lezen van het geheel oplevert. Ik doe de auteur niet tekort als ik het gedicht ‘Weg van elkaar’ (p. 47) in zijn geheel citeer. Het beschrijft een verwijdering tussen twee mensen, die kan of mag (men denke aan het motto van dit deel: ‘ergens kan het beter, nergens kan het erger’): de lezer mag kiezen.
WEG VAN ELKAAR
wij blazen kostbare jaren samen-zijn af
als waren het kartonnen kaartenhuisjes
wij staan op de splitsing met een verlies-
verleden waarin wij elkaar spraken over
nooit vergeten hoe wij dit zijn begonnen,
het badwater, kinderen van de rekening
toen was alles nieuw, kenden wij elkaar
nog niet en nu hebben wij elkaar te vlug
door en toch weten wij niet waarom het
niet meer kan/mag weg zijn van elkaar
Niet voor niets werd dit fraaie soms smartelijke gedicht op het omslag opgenomen als kenmerkend voor de bundel.
Gewild of ongewild, elke dichter staat in een traditie. Sommige gedichten van Viaene doen mij ineens aan Paul van Ostaijen denken, ik gaf dat ook aan. Klanknabootsingen kunnen een lyrische functie hebben in een gedicht: denk aan de Feesten van angst en pijn of Bezette stad. In zijn lezing Gebruiksaanwijzing der lyriek gaat de grote Vlaamse poëzievernieuwer daarop in. En niet voor niets nam Paul Rodenko in zijn bloemlezing Nieuwe griffels, schone leien ook Guido Gezelle als klankvernieuwer op, die soms met klanknabootsing, soms op kinderliedjes lijkende kleine zinnetjes zijn gedicht bouwde. Van Ostaijen verwijst ook naar Gezelle als zijn voorganger en noemt van hem ‘Timpe Tompe Teerelink’, dat de zuiverheid van een kinder- of volksliedje heeft. Het ‘fenomeenwoord’, zoals Van Ostaijen dat noemt, speelt ook een rol in de poëzie der ‘Vijfenvijftigers’ als Paul Snoek, Hugues Pernath en Gust Gils. Geert Viaene is geen navolger van de Vijfenvijftigers, maar staat wel in de traditie van de Vlaamse dichters die als hij met guirlandes van woorden tot een lyrische beleving kwamen.
Als eindoordeel en samenvattend vind ik Tussentij een bundel die staat in de traditie van Vijfenvijftigers als Paul Snoek, Gust Gils en Hugues Pernath – zij het met een onmiskenbaar eigen geluid. Het is een bundel voor lezers die erin slagen door de soms overdonderende bijna barokke stroom van woorden, neologismen, associaties, gedachten, onomatopeeën, de soms emotionele menselijke en lyrische poëtische inhoud te vinden, een bundel die een emotioneel-intellectuele werkzaamheid vraagt , maar uiteindelijk voldoening biedt en ontroert.
————
* Ik werd eerder attent gemaakt op de mogelijkheid, dat het gedicht ‘De Vlieger’ een al of niet ironische parodie zou kunnen zijn op het door André Hazes gezongen levenslied met de gelijknamige titel. Het zou kunnen. Ik weet niet in hoeverre André Hazes ‘vereerd’ werd in het Vlaamse taalgebied. Poëzie heeft veel lagen, het is de lezer vrij een gedrukte ‘losgelaten tekst’ te interpreteren zoals hij of zij dat wil. Ik heb er in eerste instantie niet aan gedacht. Wel is het met deze ‘wetenschap’ moeilijk om dit mooie gedicht anders te zien.
____
Geert Viaene (2018), Tussentij. Uitgeverij P, 64 blz. € 17,00. ISBN: 9789492339683