Erna Schelstraete (Beernem, 1949) studeerde Germaanse talen (UGent) en was leerkracht middelbaar onderwijs en coördinator Canon Cultuurcel departement Onderwijs Vlaanderen. Zowel in haar beroepsleven als in dat van moeder (van vier) en vrouw (van een beeldende kunstenaar) speelde poëzie altijd een hoofdrol. Ze schrijft al meer dan 40 jaar gedichten, maar de kriebel om te publiceren kwam pas toen ze een vierjarige schrijfopleiding volgde (Ieper 2006-2010). Haar leermeester is dichter Roel Richelieu Van Londersele. Tijdschriften en verzamelbundels namen haar poëzie op, ze werd genomineerd (o.a. Melopee) en won poëziewedstrijden (o.a. Basiel de Craene 2009). In oktober 2019 verschijnt een boek waarin uitgeverij P haar gedichten en beeldend werk van haar man Roland De Winter (Wetteren, 1948, graficus) samen zal presenteren. Uit die bundel een aantal gedichten en een ets.
foto Griet De Winter
uit de cyclus ‘Voorbij het tikken van de uren’, liefdesgedichten
Jonge zeegeliefden
We roken naar april, regen
verdampte zoute letters op onze bleke huid,
ogen openden grijze luchten.
Onze eerste woorden voor elkaar,
vroeger in de rivier gevallen, werden
lage wolken op weg naar zee.
Boven het geribde strand onze adem,
een tekstballon in lichte schaduwen
schreef vlekkeloos “morgen”.
Onze lippen vouwden zich
enkel om elkaars geluid, we verdronken
in de roep naar later.
Oude zeegeliefden
Na de vloed liepen we
op stevig donker zand
langs de schuimrand van de zee.
Hier rust wat gisteren nog diende,
wrakhout, steen, gerafeld touw.
Wat hoekig was werd rond,
het donkere gebleekt
door de lippen van de zee.
In stormen ontdubbeld,
zout geloogd, glad en zachter
lijkt niets nog op zichzelf
na tien keer duizend nachten.
Onze voeten wisten:
eb legt alle dingen bloot
als oude huid, waarop
de duur geschreven staat.
Ets Roland De Winter ‘Het schip’ (Les rêves inachevés)
uit de cyclus ‘Verhalen zonder mond’, rond beeldende kunsten
Dertien
In de lente van haar ogen zit een sprankel zomer
verstopt achter een gordijn van golvend haar.
Ze verzamelt seizoenen, raakt aan met broze vingers,
verovert wat door haar groei breekt.
In de spiegel van opa’s palet ontdekt ze
haar kleuren, alle lagen wit, de glans van geel,
ooit krijgt zwart zijn plek, morgen komt het rood,
de dagen die het kind verjagen, de vrouw ontvouwen.
Er zullen jongens zijn, verse stemmen, baarden
in de keel, een sprong zonder net,
nieuwe handen die haar vangen.