door Inge Boulonois
Meander Klassieker 231
‘Geplastificeerd’ is bij uitstek een onpoëtisch woord. Jannah Loontjens stoort zich daar niet aan, en gebruikt het zelfs als titel voor een gedicht. Een bijzonder gedicht, volgens Inge Boulonois. Een klassieker over de moderne mens in een nieuwbouwwijk.
–
Boven de daken rekt een onverschillige
lucht zich uit. Buiten nieuwbouwmuren
gapen blokkenwijken gelaten. En hier lig ik,
huisnr 6, in het rechte rijtje van buren.
–
Verscholen tussen lakens. Oren in koepels.
Handen, knieën om mijn kin. Nog zo’n ochtend.
Nog zo’n illusie van nieuw begin. Het huis krimpt.
–
Minuten kruipen. Ik ben een klein product.
Een tablet in plastic opgesloten. Een paracetamol.
Een stip in civiel patroon van de doordrukstrip.
–
–
Jannah Loontjens (1974)
uit: Het ongelooflijke krimpen (2006)
uitgever: Prometheus
‘Geplastificeerd’ had het titelgedicht kunnen vormen van Het ongelooflijke krimpen. In tien regels krimpt het perspectief van het ene naar het andere uiterste, van de ruimte boven de daken tot een pilletje. Jezelf plotseling heel klein en nietig voelen, ervaart iedereen die zichzelf afzet tegen het onmetelijk heelal. Maar het gevoel opgesloten te zitten in een doordrukstrip…
Het begin van dit intrigerende gedicht schetst in woorden als ‘onverschillig’, ’gapen’ en ‘gelaten’ bepaald geen opwekkende, eerder een troosteloze sfeer. In regel 4 staat niet ‘En hier lig ik, op huisnr 6’, nee, de weglating van ‘op’ maakt er een asyndetische vergelijking van waarin de ik-figuur lijkt samen te vallen met het huisnummer. Het woord ‘nummer’ is ook nog eens afgekort zodat het nóg minder voorstelt.
In de tweede strofe lezen we hoe het lyrisch ik er ’s morgens bij ligt: verscholen in het beddengoed, hoofd weggezakt in de koepels van het kussen, lichaam opgerold als een foetus. ‘Koepel’ associeer ik in de context van dit gedicht met koepelgevangenis. ‘Een nieuw begin’ – van de dag, maar je zou ook kunnen denken aan wedergeboorte – is een illusie.
Terwijl de hoofdpersoon in bed ligt, zich klein heeft gemaakt, krimpt het huis. Tijd kruipt voort en dan waant het ik zich een tablet in een doordrukstrip. Een absurde en geslaagde metafoor! Het is niet moeilijk overeenkomsten te zien tussen een blokkenwijk en een geplastificeerde strip: pillen evenals bewoners ‘in het gelid’ achter het plastic resp. het glas. In de derde strofe roept uitsluitend het woord ‘civiel’ nog reminiscenties op aan de burgelijke staat.
Saillante kenmerken van dit gedicht vind ik het beknopte, trefzekere taalgebruik en de heldere, stapsgewijze transformatie. Van de lucht boven de daken vernauwt het perspectief zich via blokkenwijk, slaapkamer en bed tot een geplastificeerd tablet. In deze opgeslotenheid voelt het lyrisch ik zich een ‘product’, een voortbrengsel van de maatschappij met haar socioculturele normen, waarden, regels en conventies.
Natuur én cultuur werken op de mens in, echter een te veel aan bureaucratie kan leiden tot het gevoel geleefd en gedetermineerd te worden. Vervreemding in een onpersoonlijke maatschappij die meer en meer greep op het individu krijgt, vormt een kafkaiaans thema.
Vervreemding komt niet uitsluitend vrij vaak voor in Het ongelooflijke krimpen, maar eveneens – zij het dan minder frequent – in haar vorige bundel Varianten van nu (2002). Neem de eerste regels van haar gedicht ‘Micromanie’ daaruit: ‘in mijn stolp van glas / leef ik klein en opgekruld, / als een insect tast ik het af’. Dit beeld doet sterk denken aan Kafka’s Die Verwandlung waarin de hoofdpersoon verandert in een insect.
Waar komen die unheimische gevoelens van vervreemding vandaan? Waarom zijn ze hier zo sterk? Ongetwijfeld spelen autobiografische elementen een rol. In haar filosofische essay Mijn leven is mooier dan literatuur (2013) beschrijft Jannah Loontjens hoe zij bij haar ouders in ongerepte natuur opgroeide. Teruggetrokken in de stilte en afzondering van een Zweeds woud, zonder elektriciteit, zonder stromend water. Andere mensen kwamen ze nooit tegen. Zo’n afgezonderd leven in pure natuur is een vruchtbare grond voor de wortels van het schrijverschap. Tegelijk vormt dat een immens contrast met de constante bedrijvigheid en reuring van haar huidige woonplaats Amsterdam. J.C. Bloem zei het al: ‘wat is natuur nog in dit land? / Een stukje bos, ter grootte van een krant.’
Formeel is ‘Geplastificeerd‘ een vrij vers bestaande uit drie strofen, het bezit, op ‘nieuwbouwmuren’ en ‘buren’ in strofe 1 na, geen eindrijm. Uitsluitend regel 1 en 2 enjamberen waardoor ‘onverschillige’ en ‘nieuwbouwmuren’ extra reliëf krijgen. De personificaties – ‘onverschillige’ lucht, ‘gelaten gapen’ van muren – tekenen een desolate sfeer. De iteratio van ‘Nog zo’n’ in strofe twee versterkt de illusieloze sleur van het begin van een dag. In de laatste strofe springt de lange o-klank in het oog (product, opgesloten, patroon, doordrukstrip) waarmee vaak angst en verbazing wordt uitgedrukt. Het binnenrijm van ‘stip’ en ‘doordrukstrip’ zorgt voor een klinkend slot.
Als lezer kun je je afvragen waarom er juist een paracetamol in de strip zit en geen ander tablet. Omdat iedereen die aldus verpakte pijnstiller kent? Vitamines zitten meestal in een potje. Ik vroeg het aan Jannah Loontjes. Ze antwoordde: ‘daar heb ik bewust voor gekozen. Het gedicht drukt een gevoel van levensangst of spleen uit, een gevoel van zinloosheid te midden van nieuwbouwwijken. Een paracetamol helpt daar natuurlijk niet tegen – en de verteller neemt de pil ook niet in, maar voelt zichzelf als zo’n pil, wat op zich wel weer een verlangen uitdrukt naar het stillen van pijn.’
In ‘Ontsnappen’ schreef Anna Enquist ook over het gevoel van opgeslotenheid. Daarmee sluit ik deze analyse af.
–
–
Ontsnappen
–
In de kooi van dag en nacht,
de kooi van de boodschappen,
blikjes bier, de betere baan.
–
In de kooi van het fotoalbum,
van de liefde. In de kunstkooi,
in de kooi van het weten:
–
Sta op, grijp de tralies,
haal de diepste adem en
scheur je hart uiteen.
–
–
Anna Enquist, uit: Klaarlichte dag (1996)
–
–
–
Inge Boulonois
–
–
____
Jannah Loontjens (Kopenhagen, 1974) is schrijver, dichter en filosoof. Ze werd geboren in Kopenhagen en woonde als kind in Zweden. Voor Het ongelooflijke krimpen, haar derde dichtbundel, ontving ze in 2008 haar eerste bekroning, de Eline van Haarenprijs.