In deze nieuwe serie Favorieten van Meandermedewerkers de drie lievelingsgedichten van Yvonne Broekmans.
Thuiskomst van de kinderen
Als grote bloemen komen zij uit ’t blauwe duister.
Onder de frisheid van de avondlucht
waarmee hun haren en hun wangen
licht zijn omhangen,
zijn zij zo warm. Gevangen
door ’t sterke klemmen van hun zachte armen,
zie ik de volle schaduwloze liefde,
die op de bodem van hun diep-doorzichtige ogen leeft.
Nog onvermengd met menselijk erbarmen,
dat later komt – en redenen en grenzen heeft.
M. Vasalis, uit: Vergezichten en gezichten (Van Oorschot, 1954)
Standbeeld
Een lichaam, blind van slaap,
staat in mijn armen op.
Ik voel hoe zwaar het gaat.
Dodepop.
Ik ben een eeuwigheid te laat.
Waar is je harteklop?
De dikke nacht houdt ons bijeen
en maakt ons met elkaar compact.
‘Om Godswil laat mij niet meer los,
mijn benen zijn geknakt’,
fluister je aan mijn borst.
Het is of ik de aarde tors.
En langzaam kruipt het mos
over ons standbeeld heen.
Gerrit Achterberg, uit: Voorbij de laatste stad (Ooievaar, 1955)
Programma
Weet ik veel hoe poëzie eruit moet zien.
Niet dat statische, dat uniforme.
Daar hou ik niet zo van.
Dezelfde toon herhaald
tot in den treure, en dat dan
‘vormvastheid’ noemen, of ‘een
eigen stem’ dat soort gelul.
Nee, daar hou ik niet zo van.
Geef mij dan maar het favoriete
snoepgoed uit mijn jeugd.
De toverbal. Je zuigt en zuigt
maar, telkens komen er andere
kleuren te voorschijn en voor
je ‘t weet, heb je helemaal niets meer.
Dát is het, vind ik.
Zoiets. Ongeveer.
Tom Lanoye, uit: De Meeste Gedichten (Prometheus, 2005)