Iemand vroeg mij naar het verschil tussen Vlaamse en Nederlandse poëzie. Ik zei dat ik erover zou schrijven en daarmee draaide ik mezelf in de puree. Daar ging ik niet uitkomen, ik ben immers geen literatuurwetenschapper. Het eind van het liedje zou zijn dat ik als columnist aan de deur gezet zou worden.
Ik herinnerde me wel dat lang geleden Luuk Gruwez en Benno Barnard over dit verschil met elkaar in de clinch hadden gelegen. Benno Barnard: ‘De Hollander die ik ben zoekt een zo plastisch mogelijke formule, die het aangeduide object tenslotte zou moeten kunnen vervangen. De Vlaming die Gruwez is zoekt een zo sensueel mogelijke zangerigheid, die tenslotte in niets meer zou verschillen van de sensualiteit van een lichaam dat zich, schuilend voor de dood, overgeeft aan de liefde’. Gruwez: ‘Wat er ook van zij: sensualiteit en muzikaliteit zijn niet bepaald Hollandse eigenschappen en Hollandse dichters hebben een bewonderenswaardig beeldend vermogen, maar niet zelden zijn zij zo schor als een ekster en zo zinnelijk als een amfibie. Misschien is dat te verklaren door hun gebrek aan belangstelling voor het schijnbaar funktieloze en nutteloze.’ Over en weer moeilijke woorden, waaruit ik toch iets opmaak. De Vlaamse dichter zou muzikaler en zinnelijker schrijven dan de Nederlandse – en deze op zijn beurt schrijft meer beeldend. En passant wist Barnard ook nog eens onaangenaam te doen: ‘Vlaamse poëzie is poëzie die meestal veel te haastig, en in elk geval in veel te grote hoeveelheden wordt gepubliceerd.’ Hier laat Barnard zich kennen als de ‘Ollander, bot en onhoffelijk. Daar past toch meer nuance! Alleen al omdat er zoveel Vlaamse poëzie is. Guido Gezelle is Vlaamse poëzie en niet zo haastig, toch.
Toen in 2009 Hotel New Flandres verscheen, een bloemlezing uit zestig jaar Vlaamse poëzie, kwalificeerde Erik Lindner in zijn recensie in De Groene Amsterdammer de bundel als een ‘magistraal werk.’ Ook schreef hij: ‘De bloemlezing toont aan dat Vlaamse poëzie eigen is en niet een minderwaardig achterdeurtje van Nederlandse poëzie.’ Deze merkwaardige opmerking deed me even vermoeden dat Lindner een Vlaming was, behept met het in Vlaanderen vroeger soms voorkomend minderwaardigheidsgevoel ten opzichte van ‘Ollanders. Later kwam ik erachter dat hij een Nederlander is en ik stelde me voor dat hij de negatieve opvatting van Benno Barnard over Vlaamse poëzie had meegekregen en dat deze nog nazinderde in dit oordeel over de Vlaamse poëzie, dat immers weliswaar positief is, maar waarin ook verbazing daarover doorklinkt.
Dichter der Nederlanden ( de Noordelijke èn de Zuidelijke tezamen) was in 2015 en 2016 Joke van Leeuwen. Zij houdt zich in haar werk niet aan grenzen tussen literatuur voor kinderen en voor volwassenen. Of iets door de voordeur of achterdeur bereikbaar is, laat haar onverschillig. Ook de grens tussen Zuid- en Noord-Nederlands steekt zij gemakkelijk over. In haar vers ‘Een Nederbelg spreekt’ speelt zij met het meest opvallende verschil tussen de Vlaming en de Nederlander, het verschil in het idioom, woordenschat en uitdrukkingswijzen: ‘wie in nauwe schoentjes zit / zit in de puree / word je aan de deur gezet / krijg je je congé // wie plots uit zijn krammen schiet / schiet ook uit zijn slof / zeveraar en ouwehoer / zijn te lang van stof // wie met iemands voeten speelt / houdt hem voor de gek / wie een broek vol goesting heeft / heeft veel meer dan trek…’. Hier blijkt het verschil, maar ook de overeenkomst tussen de Vlaamse en de Nederlandse poëzie. De taal die de dichter van onder – of boven de landsgrens beschikbaar heeft, is niet helemaal hetzelfde. Er zijn woorden en uitdrukkingswijzen die voor de een direct toegankelijk zijn en voor de ander niet, en vice versa. Toch is voor de lezer en dus ook de dichter van onder of boven de grens de gehele taal toegankelijk, mits hij zich wil inspannen. De ‘zeveraar’ ken ik als Nederlander al tientallen jaren, en al kende ik hem niet, ik zou erin kunnen slagen de uitdrukking te begrijpen, als ik hem tegenkwam. Vervolgens ging de uitdrukking tot mijn bruikbare voorraad behoren. Zeker en vast. Wel klinkt de taal verschillend, al naargelang een Vlaming of een Nederlander hem gebruikt. Dat Luuk Gruwez vindt dat de Vlaamse poëzie muzikaler is, is niet voor niets: ‘Hoe zoet is ‘t tusschen broederen twee / te wandelen, te wandelen, / bemint men van de twee den een, /den een gelijk den anderen; / bemint men ze alle twee, en zij, / beminnen ze ook malkanderen / gebroederlijk: ‘t is zoet erbij / te wandelen, te wandelen.‘ Inderdaad: Guido Gezelle.
Al met al, of de dichter nu uit Alkmaar komt of uit Aalst en of hij nu hier woont dan wel daar, het arsenaal kan hetzelfde zijn. Ook een Alkmaarder kan Gezelle lezen en hem in zich rond horen zingen. Aan het begin van dit jaar waren Ingmar Heytze en Maud Vanhauwaert op de Nederlandse radio te horen. Is er verschil tussen Vlaamse en Nederlandse poëzie? De twee konden de vraag niet bevestigend beantwoorden, wel zeiden zij dat het publiek in Vlaanderen en Nederland van elkaar verschilt in reactie op het voordragen van poëzie. De Nederlandse toehoorders komen eerder met een reactie, zij zijn bijdehanter dan de Vlaamse luisteraars. Heytze kenmerkte de Vlaming als ‘omfloerster’ dan de Nederlander. Misschien ligt daar dan toch ook een verschil tussen Vlaamse – en Nederlandse poëzie, leek Vanhauwaert vervolgens te vinden. In een poëziejury typeerde een van haar Nederlandse mede-juryleden een door een Vlaming geschreven gedicht als ‘wollig’ terwijl Vanhauwaert zelf in het gedicht vooral de zinnelijke taal opvallend vond. Dat doet denken aan wat Luuk Gruwez als onderscheidend kenmerk noemde, van Vlaamse poëzie in vergelijking tot Nederlandse poëzie: sensueler, zinnelijker. Zou het zo zijn? Ik weet het niet. Heel muzikaal, maar ja, ook beeldend komt Bart Moeyaert tot ons: ‘Ik adem niet, ik zing. / zelfs als ik zucht, klinkt het / per ongeluk alsof ik / een paar noten neurie / die me vannacht, terwijl / ik sliep, zijn voorgezongen. / Het is alsof de lucht / mijn deken is en ik / mijn hoofd het liefst / te rusten leg op het kussen / van mijn longen, de plek / waar ik mijn hartslag hoor / in vierkwartsmaat: / dat ik besta, dat ik besta.’
© Jan Loogman
afbeeldingen Pixabay