Alain Delmotte: werkelijkheid als net echt decor
of: naar de warhoofdige wortels van de poëzie
door Marc Bruynseraede
Het intrigeert, wanneer een dichter bundels uitgeeft en blijft uitgeven met titels als Warhoofd (2002), Warhoofds gekkenwerk (2017) en zeer onlangs Warhoofds leerdichten (2019).
Het zegt iets over de manier waarop de dichter naar de werkelijkheid en naar zichzelf kijkt. En hoe hij zichzelf – vanuit enige afstandelijkheid – in die werkelijkheid bezig ziet. Omdat hij van oordeel is dat de werkelijkheid een niet-te-betrouwen aangelegenheid betreft, die verward en verwarrend is, gaat hij zichzelf als het product daarvan – als een warhoofd en warhoofdig personage – definiëren. Maar in hoeverre is hij dat ook reëel ? Dat is de vraag.
‘Elementen van Warhoofdigheid’ heet het verklarend document dat Delmotte, als een auto-analytisch-essay van 15 pagina’s, over zijn concept van warhoofdigheid heeft uitgeschreven. Het verscheen in vier delen in ‘De schaal van Digther: 1, 2, 3, 4. Een recept voor de interpretatie van zijn warhoofd-poëzie die hem al, doorheen de laatste zes bundels, meer dan twintig jaar bezig houdt.
Het Warhoofd, zo stelt Delmotte, is een fictief personage, een antiheld, maar evenzeer een allegorie en een alter ego. Iets van alle drie is in zijn verzen/poëtisch proza terug te vinden. Het is het beeld van de verstrooide professor: onhandig, klungelig, struikelend over zijn veters en woorden. Tegelijk is hij het ongewilde natuurtalent van de komiek, de trieste Pierrot. En ook wel eens de boosaardige sarcast of spotvogel die zichzelf dommer voordoet dan hij is.
Hij dwaalt door de werkelijkheid als door een labyrint. Hij baant zich – nog steeds met de woorden van Delmotte – een weg door woorden, loopt, rent, komt nooit ergens aan, tenzij bij het punt waar hij begonnen is.
Tja, maak daar maar poëzie mee. Maar het is precies daarom dat zijn poëzie zo authentiek, zo menselijk klinkt.
Zijn wij per slot van rekening niet allen de sukkels die zich, goedschiks-kwaadschiks, een weg doorheen het leven banen. Jan Van Nijlen schreef het al in 1957:
Wat kan tenslotte mij beletten
Te blijven waar ik ben : in ’t veilig Ukkel
Het leven, waar dan ook, is een gesukkel.
In de jongste bundel Warhoofds leerdichten zien we dat Alain Delmotte zijn vertrouwd begrip van Warhoofd niet losgelaten heeft, maar integendeel nog versterkt heeft, via de formule van de ‘leerdichten’.
Twijfel, angst en onzekerheid hebben plaatsgemaakt voor het imperatief van de leerstelligheid. De leerstelligheid van de betrekkelijkheid en twijfelachtigheid der dingen. Niet in de compacte telegramstijl of verdichte taalconstructie van de klassieke dichtvorm met veel wit eromheen, maar in de liquide vorm van poëtisch proza die te lezen valt als een krantenbericht. Met dezelfde bedrieglijke oppervlakkigheid.
De eerste cyclus, getiteld ‘Leerdicht over hoe je aan het gedicht begint’ telt elf poëtische overwegingen. Het eerste gedicht begint als volgt :
1.
Er is geen beginnen aan. Het is klaar: het gedicht beschikt over
kop noch staart ! Bespaar je dus de moeite, hou het bij wat je
invalt.
Laat het gedicht zelf het vuile werk doen. Laat het komen,
onderga het.
Vervloek het nadien als louter toonbeeld van vergankelijkheid
De onmacht van de dichter in de omgang met de taal slaat je in het gezicht. Als handleiding voor het schrijven van een gedicht kan dit wel tellen. De dichter wil wel een gedicht maken en zeggen hoe het moet, maar eigenlijk weet hij het zélf niet goed. Er is niet zoveel veranderd aan de attitude van wantrouwen t.a.v. het woordenspel en de realiteit dan wat in de vroege gedichten van de bundel Sociaal realisme uit 1983 al stond, in de cyclus ‘Autobiografie’:
geloof me
woorden hebben
geen enkele waarde
(…)
zij zijn niet meer
dan de betekenis
die ze menen te beheren
zij liegen ons voor
In een tweede, daaropvolgende tekst zegt Delmotte in 1983 : ‘de dichter is / schijn en bedrieger’. Hij doet me denken aan Fernando Pessoa die schrijft in zijn gedicht ‘Autopsychografie’ uit 1931 :
O poeta é um fingidor
De dichter wendt slechts voor
Hij veinst zo door en door
Dat hij zelfs voorwendt pijn te zijn
Zijn werkelijk gevoelde pijn.
Als het dan toch niet mogelijk blijkt greep te krijgen op de realiteit, laat er ons dan maar mee lachen. Of haar reëel nut in twijfel trekken : ‘Wat is het nut dan om vandaag nog poëzie te publiceren’ zo stelt de dichter zich de vraag. Wat niet wegneemt dat hij zich onophoudelijk verdiept in de onontwarbare mysteries van de realiteit. Een dualiteit die het poëtisch oeuvre van Delmotte kenmerkt.
Delmotte is gefascineerd door filmkomieken. Zij lachen met de werkelijkheid – zo stelt de dichter – maar zijn in feite de ‘transfiguratie van de moderne ziel’ naar de woorden van Henri Michaux: het simpele, het primitieve, het anti-romantische, het obsessionele, het psychopatisch-gevoelloze, het anarchistische. Het is alom aanwezig in de poëzie van Alain Delmotte.
Andermaal zijn clowns de spiegels van de werkelijkheid en prototypes van het ‘ik’, waarnaar het onderzoek van de dichter voert.
Keren we terug naar Warhoofds leerdichten. Na het ‘leerdicht over hoe je aan het gedicht begint’ volgen nog twaalf andere leerdichten geïnspireerd op facetten van de alledaagse werkelijkheid : het wakker worden, de ochtendspits, het werk, de bazen, het geld, de avondspits, je succes, over de kern van de catastrofe. Tenslotte volgen nog enkele leerdichten over : 1) blijdschap, 2) het zoeken naar smoezen, 3) het aanbieden van excuses en 4) het naar bed gaan. Dichter bij de alledaagse werkelijkheid kan je nauwelijks komen. Elk van deze leerdichten is dan weer in afzonderlijke, van elkaar losstaande prozaschetsen, als tere aquarellen, neergezet. Niet bedoeld als beschrijvende elementen maar als overwegingen om het beschrevene op losse schroeven te zetten; om er te doen over nadenken.
Uit deze leerdichten ontdek je hoe de alter ego’s van Delmotte de werkelijkheid zien, lezen en aanvoelen. En hoe je uit de onooglijke, bedrieglijk-simpele schetsen een onverwachte diepzinnigheid ontdekt. Bijvoorbeeld: bij het ‘Leerdicht over hoe je aan het gedicht begint’ gaat tekst nummer 8. als volgt: ‘Ultiem advies: ‘Er valt enkel klatergoud te rapen. Ontnuchter’’
De dichter was zo vriendelijk een eigenhandige opdracht in mijn bundeltje te schrijven: ‘Voor Marc Bruynseraede. Zou er echt alleen maar klatergoud zijn ?’
Met andere woorden : klatergoud is niét het vermeende imitatie-goud maar écht goud dat ons een klaterwaarde voorhoudt, een fata morgana van het geluk. Echte waarde ligt elders.
____
Alain Delmotte (2019), Warhoofds leerdichten. Gaia Chapbooks, 40 blz. € 7,50. ISBN 9780244790318