door Jan Loogman
‘Liever naar het malieveld dan aan de hanenbalk’ schreef Tsead Bruinja op 19 oktober 2019 in NRC Handelsblad. Het is zijn meest recente gedicht als Dichter des Vaderlands, de aanleiding lag in de demonstratie van boeren op het Haagse Malieveld, enkele dagen eerder.
Bij mij thuis werd het gedicht kritisch gelezen. Niet dat wij geen boeren in onze stamboom hebben. Mijn schoonmoeder molk als tienermeisje voor het vertrek naar school eerst de koeien, zelf mocht ik in de jaren vijftig en zestig de kruiwagen met varkensmest de mesthoop oprijden. Desondanks stemmen wij niet zomaar in met de voormannen en –vrouwen van het boerenprotest. Dramaqueens vinden wij hen, als zij verschijnen op ons televisiescherm, en bovendien mensen die niet zozeer naar de wereld kijken, maar vooral naar hun eigen plekje daarin. Dat begrijpen wij wel, doen wij niet hetzelfde? Maar begrip is geen instemming; van boeren willen wij wat wij ook van bouwers, automobilisten en onszelf verlangen, namelijk dat zij het algemeen belang boven het eigen belang stellen. Betekent dat, dat boeren niet voor hun eigen belang op mogen komen? Zeker niet, laat boeren maar een eerlijke behandeling eisen, maar binnen het kader van het groter algemeen belang. Of nog liever: stop met het slachtofferdenken en ga op zoek naar je kansen. Er zijn boeren genoeg die dat doen, zij stonden met hun trekker niet vooraan op het Malieveld en toch waren zij op de dag van de demonstratie niet op zoek naar een hanenbalk om een touw aan vast te knopen.
Over die laatste groep boeren, je kunt ze de vertegenwoordigers van de toekomst noemen, gaat Bruinja’s gedicht niet. Zijn gedicht loopt over van begrip voor boeren die zich geslachtofferd voelen. Hij aanvaardt de dramatische inzet van de boeren-woordvoerders: ‘verlies je je boerderij dan verlies je / niet alleen je eigen baan // je verliest de baan van je kind / grond waar je een band mee hebt // het is niet het failliet van een man / maar van een familie // je laat verloren gaan wat je ouders / en hun ouders hebben opgebouwd’. Een boer zou er depressief van worden, kan de lezer denken, maar reken maar niet dat boeren om hulp gaan vragen. Welnee, ‘boeren zijn binnenvetters / die vragen niet makkelijk om hulp‘, leert onze Dichter des Vaderlands ons. Wel gek dat al die binnenvetters met zijn allen de weg naar Den Haag wisten te vinden om daar op het Malieveld niet te vragen, niet te verzoeken, niet in gesprek te gaan, maar te eisen dat hen niets nadeligs zal overkomen. Geen hulp vragen, wel een eis stellen, het is een vreemde tegenstrijdigheid in het gedicht, die de dichter kennelijk niet is opgevallen, mogelijk vanuit een vereenzelviging met deze groep boeren, die je de vertegenwoordigers van het verleden kunt noemen. De regels ‘daar zou ik ook voor met de trekker / naar den haag gaan’ zijn immers moeilijk anders te lezen dan als een verklaring van de dichter zelf.
Het is gebruik en ook mooi dat een Dichter des Vaderlands af en toe zijn of haar stem laat horen bij een grote maatschappelijke gebeurtenis. Jammer is het dat Tsead Bruinja zich bij deze gebeurtenis nadrukkelijk aan de kant van de behoudzucht plaatst. Deed hij dat terwijl dat geluid nog niet gehoord was, dan zou dat een argument zijn in het voordeel van dit gedicht. Maar zo is het niet, het gedicht biedt geen nieuwe kijk, roeptoeterige dramaqueens onder de boeren-woordvoerders riepen al hetzelfde.
Maar wie weet zei Bruinja het mooier, poëtischer dan andere vertolkers het deden. Wie weet, is ‘Liever naar het Malieveld…’ naar de vorm een geslaagd gedicht. Nou nee, zegt mijn vrouw. In haar jonge jaren pelde zij bollen en kopte zij lelies, qua agrarisch verleden mag zij er zijn, al ontbreekt er een veestapel in. Aan de korte regels herkent zij de tekst als gedicht. Ook, voeg ik toe, het ontbreken van hoofdletters en leestekens doet de tekst ogen als gedicht. Maar wie zich de tekst hardop laat voorlezen, zal hem niet gauw als gedicht beleven. De toon en de woordkeuze is die van een inleiding tot een krantenartikel. Verrassend is wel de perspectiefwisseling halverwege. Even duikt de ik-verteller (de dichter?) in de spotlights (‘daar zou ik ook voor met de trekker/ naar den haag gaan’), waarna meteen deze strofe volgt: ‘toen ik niet durfde te springen / heb ik de dominee gebeld’. Hé hoe zit dit? De lezer schrikt wakker, maar in de volgende regel is het spoor alweer helder en is de krantentoon terug: ‘zegt een Drentse varkensboer / in hetzelfde item’.
Het gedicht van onze Dichter des Vaderlands stelt, kortom, teleur. Naar de vorm is het weinig verrassend, het vermijden van hoofdletters en leestekens doet gezocht aan (er moet toch iets zijn waardoor dit een gedicht wordt?), naar de inhoud geeft het geen eigen geluid, maar vertolkt het dat deel van de Nederlandse boeren die ‘niet makkelijk om hulp vragen’ omdat ze de steun van de overheid gewoon eisen. Ik ben benieuwd naar het volgende gedicht.
afbeeldingen Pixabay