LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

“Als de dialoog er niet is en geen context, dan vormen zich ook geen betekenissen.”

16 jan, 2020

Akim A.J. Willems is een Vlaamse dichter, die op het platteland woont in de buurt van Leuven. Hij ontvangt mij in zijn werkkamer die hij ‘mijn oord van rust’ noemt. Ook de kinderen in huize Willems mogen daar bij tijd en wijle gebruik van maken als ze overprikkeld zijn, want de rest van het huis, zo beweert hij, is twentyfour/seven een zooi.

En meteen ook, bij mijn inleiding dat ik in dit interview op zoek gaat naar de mens achter de dichter en wat taal voor hem betekent, slaat hij aan…

door Marten Janse

foto MiTro Photography

 

Wat betekent taal voor jou?
Ja, dat is wel een beetje de thematiek van mijn bundel (Op de rand van het zwijgen, 2019). Die gaat over het falen van menselijke communicatie, over het onvermogen tot communicatie, over hoe taal verkracht wordt omdat mensen  zoveel taal produceren zonder iets te zeggen.
Ik heb mij daar zelf ook schuldig aan gemaakt in de begindagen van Facebook, maar ik ben daarvan teruggekomen. Veel ruis en heel weinig inhoud. Ik werd daar moe en diep ongelukkig van.

Is dat dan de diepgang of de eerlijkheid die mist in het gesprek?
Vooral de onwil tot communicatie! De taaluitingen van mensen zijn te vaak enkel nog meningen. Meningen worden geponeerd…  en dan graaft men zich in. Je krijgt een stellingenoorlog van mening tegen mening en er is geen communicatie meer.
Vóór alle sociale media was dat er natuurlijk ook. Dan kwam je iemand tegen in een café en na vijftien minuten was het: Doei! Maar nu blijft het twentyfour/seven binnenkomen langs alle mogelijke wegen.
En de politiek gaat daarin mee. NVA, Vlaams Belang, Trump… Ze doen allemaal mee op Twitter. Engeland met z’n Brexit ook, maar daar doen ze het met al die oude tradities in elk geval nog live, recht in elkaars gezicht.

Tsja, wat maken we hier mee? Het is toch geen spelletje?
Nee, dat is ook een van de redenen waarom ik erop teruggekomen ben. Ik ben namelijk zelf ook een voorbeeld naar mijn kinderen! Ik wil hen graag opvoeden om voor hun mening op te komen, maar ook om te luisteren en de dialoog aan te gaan. Alleen zo kun je samenleven zonder elkaar de kop in ten slaan.
Als de dialoog er niet is en geen context, dan vormen zich ook geen betekenissen. Ik heb dat ondervonden met een gedicht waarin ik refereer aan de vader van Pippi Langkous die ‘negerkoning’ was. Ik word wel eens afgebrand voor het gebruik van dat woord door mensen die blind willen zijn voor de context; er is zelfs een optreden geannuleerd omwille van dat woord.
Het risico bij het verbieden van woorden is dat je een nieuwe censuur de kans geeft en daarmee in de kaart speelt van mensen met extreme standpunten.

 

binnensmonds struikelen we over onzekerheid,
de woorden die we weer inslikken.
onze blikken spreken voor zich.
we wegen, wikken stikken

in goede bedoelingen die fout vallen,
als boterhammen op de besmeerde kant.
gesprekken hebben we niet meer,
zwijgen is al lastig genoeg.

uit de cyclus ‘spraakgebrek’ uit de bundel op de rand van het zwijgen (uitgeverij Vrijdag, 2019)

Maar in poëzie is dat anders, toch?! Of laat ik het als een vraag stellen: wat wil jij met jouw poëzie bereiken?
Niet per se dat alles wat mag, ook moet gebeuren! Maar dat is wel mijn uitgangspunt voor de kunsten in het algemeen, die moeten in wezen absoluut vrij zijn. Dat klinkt heel doctrinair –en ik ben tegen het denken in doctrines- maar als je niet uitgaat van dat absolute en je krabt een hoekje af van die absolute vrijheid, waarom dan niet ook een volgend hoekje?
Ik heb zeker in mijn podiumteksten een aantal cycli die bewust de grenzen opzoeken. In de cyclus die is vernoemd naar ‘De wet van Godwin’ -die stelt dat hoe langer een internetdiscussie duurt, hoe waarschijnlijker het is dat Hitler vernoemd wordt- betrek ik, ad absurdum, Hitler op de meest banale onderwerpen.

Ik proef toch een beetje een ontwikkeling van performance naar poëzie… Hoe zit dat?
Ik ben op mijn middelbare school begonnen met schrijven nadat ik Jules Deelder en Adriaan Morriën had ontdekt. Ik schrijf inmiddels al dertig jaar. Dat is niet altijd poëzie geweest.  Tot 2012 trad ik zo’n vijf jaar lang op als stand-up comedian. Wat ik met dat doel maakte, noem ik geen schrijven, maar voorbereiden.
Een beetje toevallig kwam ik in Brussel op het podium van De Sprekende Ezels terecht, een initiatief van Stijn Vranken, voormalig stadsdichter van Antwerpen, een podium dat inmiddels in heel wat Vlaamse steden staat. Dat was met een klankgedicht. Geïnspireerd door Vitalski’s Hond vond ons tof, schreef ik Baas had haast, vier minuten a-a-a… Dat is natuurlijk een taalgrap. Maar ik kreeg positieve reacties en dacht dat ik misschien weer moest gaan schrijven.
Dat waren in beginsel vooral gedichten om te brengen als podiumpoëzie. De insteek was niet om daar een boekje van te maken maar om ermee op te treden. Want het liefst sta ik op een podium, ik weet hoe ik een publiek in moet pakken.

 

i.m. boudewijn m.i. büch

je was europa’s laatste keizer en de jongste
mohikaan. je vader was een negerkoning,
dat dode kind heeft nooit bestaan.
psychofarmacohistoricus: je gefabuleerde vak.

honderdduizend dure boeken, kladjes
in een prullenbak: droeve liedjes, dito brieven
aan mick jagger. soms een vrouw. alles bij elkaar
gelogen door een jongetje in blauw.

uit de cyclus ‘brieven aan niemand in het bijzonder (en zeker niet jou)’
uit de bundel op de rand van het zwijgen (uitgeverij Vrijdag, 2019)

Toch is er nu een bundel…
Ja, dat idee is zo’n vijf jaar geleden ontstaan en het heeft dus ook vijf jaar geduurd voor de bundel er was. Ik beschouw het als de boeiendste evolutie in mijn schrijfproces. Volgens het cliché: schrijven is schrappen. Al mijn gedichten in de bundel bestaan uit acht versregels, heel uitgepuurd. Ze vormen bijna een antithese met de barokke podiumteksten die ik eerder had.
Ik was een keer in de gelegenheid om enkele uren een-op-een met Erik Jan Harmens te praten over schrijven. Hij kwam met de tip: vertrek eens vanuit de vorm.
Toen ik daarna een week in Watou was in het Huis van de Dichter, voor een schrijfresidentie, had ik een bundel bij me van Gwy Mandelinck. Mijn oog viel op die bladspiegel en ik zag: alle gedichten zijn tweemaal vier versregels. Ik had mijn gedichten uitgespreid op de grond en op tafels en stoelen, want ik ging die week vooral werken aan de indeling van mijn bundel…
…maar ik pakte het eerste gedicht dat ik bij de hand had en heb dat die nacht herschikt naar tweemaal vier versregels. En ik merkte dat ik nog meer kon uitpuren, nog meer ging schrappen, dat ik in die tweemaal vier regels een ideale vorm had om een idee niet te laten ontsporen. Geen bombast, to the point, heel puur.

En dat is de bundel geworden?
Ja, in mijn hoofd zat de herhaling: sober, sober, sober, schrappen, schrappen, schrappen. En met deze vorm had ik het te pakken, een destillaat.
Vroeger was mijn enige trucje op het podium: klank en ritme -oké ja, en provocatie. Maar ik ben heel blij dat die muzikaliteit er nog inzit, dat vind ik belangrijk. Laatst in een interview werd ik vergeleken met Paul Celan, daar gloei ik dan wel van!

Je organiseert ook een eigen poëziepodium: Poëzie in de Pastorie. Hoe ziet dat eruit en waarom organiseer je dat?
Deze zomer hebben we de vijfde editie gehad. Het is altijd de eerste zondag van juli. Het idee is gegroeid nadat ik in 2014 bij Dichters in de Prinsentuin (Groningen) was geweest en net verhuisd was naar Holsbeek. Er is hier zo’n prachtige pastorie met een tuin eromheen en een bos daarachter, een prachtige locatie. Ik werd gecontacteerd door de cultuurcoördinator van de gemeente met de vraag of ik in september een muziekprogramma wilde presenteren… Toen heb ik mijn idee gedropt en tot m’n verrassing zijn ze daar in november op teruggekomen.
Poëzie in de Pastorie is uniek in Vlaanderen omdat het wat grootschaliger opgevat is. Dit jaar hadden we de dichters Jaap Blonk, Joost Baars, Delphine Lecompte, Truus Roeygens, e.a. En daar trekken we veel bezoekers mee. Vanaf de eerste editie hadden we publiek vanuit heel België en Nederland. Ons programma combineren we tot een mix, want ook veelbelovende, nog onbekende dichters doen mee, man, vrouw, Belg en buitenlander.

Wat gaat de toekomst jou brengen?
Ik focus momenteel op Emily Dickinson. Als mens vind ik haar heel boeiend. Ik ben sowieso vaak meer geïnteresseerd in de mens achter de dichter dan in de gedichten zelf. Men heeft in haar nalatenschap meer dan vijftig enveloppes van ontvangen brieven gevonden waarop zij notities heeft geschreven, gedachten, gedichten. Die wil ik in mijn tweede bundel stuk voor stuk beantwoorden.

 

ik zag je vader tegen het muurtje leunen:
de eenvoud van zijn leven,
het blikje in zijn hand,
een rokende god op zijn bescheiden manier.

het was zo’n dag die het ritme liet bepalen
door het getik van john lee hookers voet.
een dag met stalen snaren;
flosdraad voor je gemoed.

uit de cyclus ‘(verzen voor) de jongen in blauw’ uit de bundel op de rand van het zwijgen (uitgeverij Vrijdag, 2019)

 

     Andere berichten

Interview Bart Adjudant

‘Veel poëzie waar ik van houd is gemaakt om gezongen te worden’ door Inge Boulonois   Dichter en musicus Bart Adjudant (Den Haag,...

Interview Bernard Wesseling

Interview Bernard Wesseling

‘Er is een direct verband tussen taalverloedering en gevoelsarmoede.’  door Cora de Vos   Schrijver en dichter Bernard Wesseling...

Interview Jan J. Pieterse

Interview Jan J. Pieterse

'van puntdicht naar bühne' door Inge Boulonois   Jan J. Pieterse (geboren in Goes) heeft een passie voor het theater. Hij presenteert...