In de serie Favorieten van Meandermedewerkers drie van de favoriete gedichten van onze nieuwe medewerker recensent Hettie Marzak.
–
Vuur
–
Die jong zijn zullen nauwelijks herkennen
het vuur, dat door de schaamte feller aangeblazen,
de oude vrouw, verdwaasd door liefde
het water zoeken doet.
Oude Ophelia, distels in de dorre handen,
de sintelstem die nog te zingen waant.
Maar ’t water is hetzelfde en het oud geboomt
heeft groene blaadjes en het ijle lied
stottert dezelfde woorden. Mooi is het niet.
Maar ’t vuur, dat deze oude fakkel heeft gewijd,
stoort zich aan schoonheid, waardigheid, noch tijd.
–
(c) Maria Vasalis, uit Vergezichten en gezichten (Van Oorschot, 1966)
Vuur
–
Die jong zijn zullen nauwelijks herkennen
het vuur, dat door de schaamte feller aangeblazen,
de oude vrouw, verdwaasd door liefde
het water zoeken doet.
Oude Ophelia, distels in de dorre handen,
de sintelstem die nog te zingen waant.
Maar ’t water is hetzelfde en het oud geboomt
heeft groene blaadjes en het ijle lied
stottert dezelfde woorden. Mooi is het niet.
Maar ’t vuur, dat deze oude fakkel heeft gewijd,
stoort zich aan schoonheid, waardigheid, noch tijd.
–
(c) Maria Vasalis, uit Vergezichten en gezichten (Van Oorschot, 1966)
Ontmoeting
–
We reden voor het licht werd langs bevroren velden;
de rode vleugel rees reeds, maar het was nog nacht.
–
Opeens schoot vlak voor ons een haas voorbij,
een van ons wees met zijn hand.
–
Dat was lang geleden. Nu leven ze niet meer,
de haas, noch hij die naar hem wees.
–
O mijn liefde, waar zijn ze, waarheen gaan ze,
de flits van de hand, de lijn van de ren, het doffe geroffel –
niet uit verdriet vraag ik dit, maar uit verwondering.
–
(c) Czeslaw Milosz, uit Gedichten (vertaling Gerard Rasch, Atlas-Contact, 2011)
–
We reden voor het licht werd langs bevroren velden;
de rode vleugel rees reeds, maar het was nog nacht.
–
Opeens schoot vlak voor ons een haas voorbij,
een van ons wees met zijn hand.
–
Dat was lang geleden. Nu leven ze niet meer,
de haas, noch hij die naar hem wees.
–
O mijn liefde, waar zijn ze, waarheen gaan ze,
de flits van de hand, de lijn van de ren, het doffe geroffel –
niet uit verdriet vraag ik dit, maar uit verwondering.
–
(c) Czeslaw Milosz, uit Gedichten (vertaling Gerard Rasch, Atlas-Contact, 2011)
Woordjes leren
–
Jongens, heb je verdriet,
sprak toen de leraar Grieks
–
dan moet je woordjes leren, woordjes
leren. Hij knikte energiek
–
zodat er as viel op zijn vest,
maar dat was toch al vies.
–
Wij lachten half vertederd,
half meewarig, want tragiek
–
daar wist je alles van en hij,
heel oud, haast vijftig, niets.
–
En dat het overging als je maar
woordjes leerde, dat was iets
–
zo absurds, zo dolkomieks
dat het in omloop kwam als een
–
gevleugeld woord. Het klapwiekt
nu verdrietig om mij heen
–
omdat ik later woordjes leerde
waarmee je ‘t monster kunt bezweren
–
en ik hem niet meer zeggen kan
hoe ik soms naar die stem verlang,
naar dat onhandige advies.
–
(c) Jan Eijkelboom, uit Kippenvleugels (De Arbeiderspers, 1991)
–
Jongens, heb je verdriet,
sprak toen de leraar Grieks
–
dan moet je woordjes leren, woordjes
leren. Hij knikte energiek
–
zodat er as viel op zijn vest,
maar dat was toch al vies.
–
Wij lachten half vertederd,
half meewarig, want tragiek
–
daar wist je alles van en hij,
heel oud, haast vijftig, niets.
–
En dat het overging als je maar
woordjes leerde, dat was iets
–
zo absurds, zo dolkomieks
dat het in omloop kwam als een
–
gevleugeld woord. Het klapwiekt
nu verdrietig om mij heen
–
omdat ik later woordjes leerde
waarmee je ‘t monster kunt bezweren
–
en ik hem niet meer zeggen kan
hoe ik soms naar die stem verlang,
naar dat onhandige advies.
–
(c) Jan Eijkelboom, uit Kippenvleugels (De Arbeiderspers, 1991)