door Hans Franse
Harlekijn (Arlecchino) was voor mij altijd een sierlijke figuur. Een man op ranke benen dansend in een kostuum van gestileerde ruiten. Misschien kwam dat doordat Harlekijn voor mij met Goldoni verbonden was; de slimme, intelligente dienaar, knecht van twee meesters vaak en met Scapin (Scapino) uit de stukken van Molière. Pieter Langendijk maakte van hem een windhandelaar in effecten, een kapitalist, ‘Arlequin actionist’.
Mijn beeld van Arlecchino veranderde toen ik Dario Fo ontmoette. Mijn vrouw had een masker voor hem gemaakt, waarover hij zeer tevreden was. Hij kuste haar op de wang, die ze daarna een week lang angstvallig niet waste. Dario hielp mij uit de droom: Arlecchino was een kleine scharrelaar, een oplichter, een kruimeldief met een rauwe stem. Zijn kostuum was niet elegant; de ruiten stonden voor veelkleurige lappen die over veel gaten waren genaaid. Hij had een rauwe grove stem, zijn humor was platvloers en volks. Dario Fo liet het ons zien: op vijf meter afstand speelde hij een boerte van Arlecchino, het was bijna Bredero, met de domme boeren die bedrogen worden door handige gauwdieven. Hij slaagde erin om zonder schminck of costuum ons te laten beseffen wie harlekijn was. Ook het gemompel in het Bergamots hoort erbij, een niet-taal uit Bergamo, klanken die op Frans lijken of Duits, maar het niet zijn; de taal van harlekijn, van de oplichters, de kruimeldieven.
Later ontmoette ik de commedia dell’arte acteur Luca met wie een diepe vriendschap ontstond. Hij was Pulcinella, de komische figuur uit Napels, een soort Arlecchino, eigenlijk de in het wit geklede middellaar tussen dood en leven die kippensoep brengt als er iemand gestorven is. Pulcinella en zijn medeacteurs spelen steeds dezelfde figuren, het publiek weet wat er gaat gebeuren en verheugt zich bij voorbaat op het vreemdgaan van Colombina die uitgehuwelijkt is aan een oude man, Pantalone, die veel geld, maar weinig potentie heeft. Iedereen weet wat er gaat gebeuren. Men verkneutert zich over het aanstaande bedrog en het vreemdgaan en kent de types, de acteurs zijn door die maskers, als type dus, als die persoon herkenbaar. Pulcinella is een slimme kleine man, die altijd honger heeft, Luca maakte een pacifist van hem. Hij treedt met zijn groep op in dorpen en steden op marktpleinen en sportvelden wanneer er feest is. De acteurs, waaronder zijn vrouw Simone, lopen gemaskerd op hoge stelten van 1.20 m.
Mijn vrouw maakte kostuums en maskers voor deze groep. Voor een broek voor een steltloper gebruikte ze één km. garen. We trokken met ze rond van kleine plaats naar grotere stad. We aten langs de weg of in kleine restaurantjes waar we ons eten deelden met andere straatartiesten: een hap pasta met een simpele sugo, wat linzen en altijd een zachte rode wijn en een kan sprankelend water. Luca gaf ook les, hij bracht de choreografie met de vastliggende gebaren en sprongen van Pulcinella over op jonge kinderen. Ik heb lessen bijgewoond, achter in boekhandels of op de pleinen zoals in Citta di Castello, een plaats op de rand van Toscane, Umbria en de Marche. Hij richtte zelfs een school op en slaagde erin een complete commedia dell’artegroep te formeren van tieners, die zich ook geoefend hadden als koorddanser, kunstfietser, steltloper en met de maskers het eeuwenoude spel speelden. Het waren onvergetelijke momenten op die pleinen in de schaduw van de kathedralen en de palazzi. ’s Avonds gebruikte de groep ook vuurwerk, terwijl Samuele, de zoon van Luca en Simone als geluidstechnicus optreedt, een jongen van 11 jaar, die opgroeit bij en met de Accademia Creativa.
Luca inspireerde me tot het schrijven van een cyclus van 15 sonnetten, waarin ik een verhaal verzon over een hongerige Pulcinella die met zijn troep aan het hof in Napels wordt uitgenodigd, waarbij hij de verveling ziet van de jonge prinses en de dufheid van de sukkelende, half slapende koning. Uiteraard komt er een verleidingsscéne in voor; terwijl de acteurs de restjes in de keuken mogen opeten, bemint hij de prinses. Beiden gaan vreemd, dubbel plezier, maar het is ingrijpend en schrijnt als hij daarna teruggaat naar de armoede van de stad.
Toen ik op mijn verjaardag die bundel ‘De Tarantella van Pulcinella’ zou presenteren in de deftige Haagse Kunstkring, stond onverwacht Luca voor mijn neus, overgevlogen uit Italië: mijn vrouw en hij hadden een plannetje gesmeed. Luca had zijn vrouw, zijn zoon en zijn steracteur Davide meegenomen, een stuk geschreven, dat voortreffelijk paste bij de declamatie van de gedichten die ik gebaseerd had op de sociale sonnetten van Folgore da San Giminiano en Senno de la Chitarra. Voordat we met de presentatie begonnen liep Luca in zijn witte costuum op stelten over de Denneweg. Ik waarschuwde hem niet de stoep te verlaten, maar ja, Pullecinella (zo spreekt men het ongeveer uit) is Pullecinella en in de kortst mogelijke tijd hield hij een auto aan, toevallig een politieauto. Er ontwikkelde zich een soort commedia dell’arte met veldwachters die het spel meer dan meespeelden. Daarna kwam Pulcinella naar binnen en we speelden ons eigen spel.
Op het ogenblik bereidt Luca een voorstelling over Don Quichotte voor. Ik ben benieuwd. Van de zomer hoop ik weer menigmaal de voorstelling te mogen zien.
foto’s Hans Franse