Zangen van weemoed
door Ernst Jan Peters
Hoe vertaal je een prentenboek vanuit het Engels? Door de fraaie illustraties, vanzelfsprekend een universele taal, helemaal met rust te laten. In 2018 verscheen vanuit Londen de bloemlezing voor kinderen met de titel I Am The Seed That Grew The Tree: A Nature Poem for Every Day of the Year. Het tweede deel van de ‘vertaalde’ titel herkennen we nog wel: Ik wou dat ik een vogel was: Een natuurgedicht voor elke dag van het jaar. Er is geen enkele poging gedaan om de oorspronkelijke teksten te vertalen, de samenstellers hebben geput uit de enorme verzameling van Nederlandse natuurgedichten om iedere dag van het jaar van een passend gedicht te voorzien.
Vandaag, vrijdag 22 januari bijvoorbeeld, worden de lezer en lezertjes getrakteerd op J.H. Speenhoff. De illustratie van Fann Preston-Gannon laat een woeste zeekust zien met een eenzame meeuw die de heftige wind trotseert. Op de linkerpagina staat een gedicht van Herman De Coninck: ‘Zoals dit eiland van de meeuwen’, maar die is alweer van gisteren, de 21ste. In Speenhoffs gedicht komt geen meeuw voor, maar wel de zee.
–
Blauwe zee van ver gekomen,
golven die zo lome dromen,
dromen van een eeuwig leven,
dromen van een eeuwig zijn.
Zacht zingt de zee
zangen van weemoed,
zacht zingt de zee,
zangen van wee
zingt de haring mee.
De haring is een vis
die zo verfrissend is,
als men katterig is.
Nu moeten we weer een hele nacht wachten voordat we mogen genieten van een hertje in een sneeuwlandschap om het gedicht ‘Wie’ van Mary Heylema te mogen lezen. En zo gaat dat 366 dagen door, er is gerekend op de schrikkeljaren. De natuur kent zelf geen feestdagen. Geen van de gedichten verwijst naar bijzonderheden op de datum, behalve dat de dennenboom heel pesterig pas op 27 december wordt bezongen. Alhoewel, het gedicht van 11 september (9/11) van Simon Knepper heeft wel iets onheilspellends, maar dat komt uit een bundel uit 1982, vér voor de Twin Towers.
–
Zoals de spin bij schemerlicht
gestadig maar onopgemerkt
aan ’t broze weefsel werkt,
zo is het dat de dichter dicht:
Met fijn gemoed en scherp gezicht
verricht hij, door ’t gemeen veracht,
zijn rimpelloze plicht
en wacht.
Voor de 366 gedichten is gebruik gemaakt van het werk van 178 dichters vanuit allerlei richtingen en stromingen. Van Hans Andreus tot Rikkert Zuiderveld. Van Bloem tot Lucebert. Van oudgedienden als J.P. Heije (‘Er zaten zeven kikkertjes’ op 29 maart) en Hiëronymus van Alphen (‘Jantje zag eens pruimen hangen’ op 16 september) tot nieuwkomers als Rodaan al Galidi (‘He regen, / waarom val je op regen?’ op 8 november). Van Tachtiger Albert Verwey komt het gedicht dat de titel leverde voor de bloemlezing. Het staat in zijn geheel op de achterzijde én is te lezen op 19 september onder de titel ‘Kinderdeun’.
We komen de onzingedichten tegen, zoals die van Kees Stip, maar ook nadenkgedichten, zoals die van Rutger Kopland. Van de 178 dichters zijn er drie die maar liefst acht van hun gedichten geplaatst zien in de bloemlezing: Imme Dros, Lizette de Koning en Linda Vogelesang (nomen est omen). We zien veel dichters die hun gedichten richten op de jeugd zoals Ted van Lieshout en Nannie Kuiper, en die staan gebroederlijk (gezusterlijk) naast Jan Hanlo wiens overbekende gedicht ‘De Mus’ zich richt op het kind in ons allen (13 tot en met 15 januari). Wat een ‘natuurgedicht’ precies is, is niet nauwkeurig gedefinieerd. De natuur is soms achterin de tuin, is soms iets met een dier, soms iets met het weer of de tijd van de dag. Een natuurgedicht is voor de samenstellers gewoon een gedicht dat past bij een van de illustraties van Fann Preston-Gannon.
Klein punt van kritiek op de bloemlezing Ik wou dat ik een vogel betreft het voorwoord van ‘acquirerend redacteur’ Marlous van Mourik dat op twee gedachten hinkt: volwassenen overtuigen van de intenties van het boek en kinderen meenemen in het lezen van gedichten. Wat mij betreft hadden Marlous en medesamensteller Margot Diederix het voorwoord helemaal moeten richten op kinderen met tips over hoe zij kunnen genieten van het boek en over hoe je gedichten zou kunnen lezen. Achterin, vlakbij de geweldig verzorgde registers, had dan een verhaal kunnen staan gericht op volwassenen over hoe de samenstellers tot hun keuzes zijn gekomen.
Dit hadden we nog niet in het Nederlands taalgebied: een poëziebloemlezing voor de jeugd met een natuurgedicht voor iedere dag van het jaar. De samenstellers van Ik wou dat ik een vogel was zijn erin geslaagd een heel breed spectrum te bieden aan Nederlandse natuurgedichten. De illustraties uit het origineel van Fann Preston-Gannon geven de gedichten een meerwaarde zonder dat ze interpretaties in de weg staan. Of het een bundel is die kinderen zelf gaan lezen, kan ik niet beoordelen. Misschien moet iedere volwassen poëzieliefhebber er een in de kast zetten om kinderen, kleinkinderen, neven, nichten en ander jeugdig bezoek eruit voor te lezen. Kun je samen genieten van het spelen met de taal door Ivo de Wijs (op 7 augustus):
–
De club van Krabben krabben krabben,
die club is reuze leuk.
Daar krabben krabben krabben
met jeuk!
____
Diverse dichters (2019). Ik wou dat ik een vogel was. Een natuurgedicht voor elke dag van het jaar. Ploegsma, 330 blz. € 39,99. ISBN 9789021679976.