Gedichten die over de verbeelding spreken
door Eric van Loo
De voorkant van een dichtbundel is om meerdere redenen van belang. Allereerst natuurlijk om de aandacht van de lezer te pakken. De voorkant heeft daarnaast een esthetische waarde, en kan een sfeerbeeld tonen dat een tipje van de sluier van de geboden poëzie oplicht. Wanneer u op de afbeelding boven deze recensie klikt, krijgt u een goede eerste indruk van de bundel.
De titel ‘Hopper op de heuvel’ is slechts indirect leesbaar. ‘HOPPER’ domineert het beeld. Het schilderij ‘Automat’ is ook prominent aanwezig. Tekenend voor het werk van deze schilder: een portret van een vrouw die verloren lijkt in een anonieme omgeving. In de eerste afdeling van de bundel, ‘De bevindingen’, heeft dichter Roel Richelieu Van Londersele telkens één schilderij van Hopper als uitgangspunt genomen. Al vanaf het eerste gedicht wordt de lezer ondergedompeld in een onmetelijke eenzaamheid. De personages op de schilderijen nemen het woord, meestal als de ik, soms als een hij of zij.
–
deze middag werd gebouwd zonder gereedschap,
alleen zijn gretige handen gleden nog even
tot in de buurt van de liefde
–
de vrouw is uitgelezen,
het bed, een blok aan het been,
de lakens, witte netten zonder mazen,
een hondse ontsnapping is niet aan de orde
–
Plato is teruggekeerd naar deze stad,
zijn boek brengt geen soelaas in de gedachten.
tevergeefs zoekt de man de geduldige letterzetter in zich,
woordeloos bevriest hij in de zon
–
in haar naaktheid ziet de vrouw heel even brood,
waant zich een veilig schiereiland,
slapend in de plooien van verzonnen zijde
Staat dit gedicht op zichzelf? Of is het slechts commentaar op het schilderij? Er wordt een troosteloos beeld opgeroepen, met frasen als ‘een blok aan het been’, ‘geen soelaas’, ‘tevergeefs’ en ‘woordeloos bevriest’. Toch mis ik heel erg het schilderij, of scherper geformuleerd: de indruk bestaat, dat het gedicht pas echt gaat spreken wanneer we Hoppers ‘Excursion into philosophy’ ernaast leggen. Ik blijf langer naar het schilderij kijken dan naar het gedicht. Maar als ik terugkeer heeft het gedicht me weinig meer te zeggen, of althans weinig méér te zeggen dan Hopper in 1959 met verf en kwast al gedaan heeft. De dichter vult opkomende associaties in, de term ‘bevriest’ of variaties daarop komen in veel gedichten terug, als aanduiding van het schilderij als momentopname. Af en toe wijkt de dichter opvallend af: ‘de lakens, witte netten zonder mazen’, terwijl de vrouw op een vierkant blauw matras ligt.
Edward Hopper (1882 – 1967) staat vooral bekend om zijn verbeelding van het alledaagse leven in Amerika, met eenzame menselijke figuren in onpersoonlijke stedelijke landschappen. Van Londersele heeft die eenzaamheid in veel gedichten keer op keer opgezocht. Zozeer zelfs, dat ook de schilderijen met een optimistischere kleur ervan doordrongen zijn geraakt. Het tweede gedicht, ‘Terugzien’, verwijst naar ‘Chop Suey’. Een fleurig schilderij, waarop twee vrouwen in een zonovergoten etablissement samen een kopje thee drinken. Op de achtergrond zijn een man en een vrouw met elkaar in gesprek. Het gedicht opent dan ook met ‘we zijn gekomen om bij te praten’, maar eindigt in mineur: ‘wat we niet zeggen, serveren we als raadsel, / geen wijn om de blikken te verzachten // we zwijgen ons naar buiten’. Een bijzonder krachtige laatste zin, die echter slecht bij het schilderij past. Een dichter heeft natuurlijk alle vrijheid, maar toch vind ik het jammer dat hij in een tunnelvisie gevangen lijkt te zijn geraakt. Iets soortgelijks vinden we in het gedicht bij Hoppers bekendste schilderij, ‘Nighthawks’. Dankzij deze bundel heb ik het schilderij langer dan gewoonlijk bekeken. Een café bij nacht, met een bukkende barman die even opkijkt naar zijn gasten, een man en een vrouw naast elkaar op een kruk die in lichaamstaal duidelijk op elkaar betrokken zijn, al valt er misschien even een stilte in het gesprek. Aan de hoek van de bar een man alleen, op de rug gezien. Overal melk en suiker op de toog, er lijkt alleen koffie en thee geserveerd te worden. Van Londersele schetst echter ‘twee mannen zonder nachtkastje, / een vrouw zonder kind en kade.’ ‘[ze] vragen aan de drank hoeveel hij van hen weet’. Nu geldt ‘Nighthawks’ als een icoon van het eenzame nachtleven, en dat heeft de dichter sterk verbeeld. Toch is het opmerkelijk, dat hij zo nadrukkelijk voorbijgaat aan de signalen van verbondenheid, die bij nadere beschouwing ook op het schilderij aanwezig zijn.
In het tweede en derde deel van de bundel laat de dichter zijn fantasie de vrije loop. Na de vijftien Hopper-gedichten volgt een ‘Dialoog op de rand van de toenadering’, waarin de twee personages van het voorlaatste schilderij, ‘Sunlight in a cafeteria’, met elkaar in gesprek raken. Een interessante ontwikkeling. Aan het eind van het gesprek lijkt de man erin te slagen tot de vrouw door te dringen: ‘John: Zullen we toch een huis bouwen? Een huis op de heuvel? / Lisa: Alleen als het twee nooduitgangen heeft.’ Hierna volgt ‘De beklimming’, een cyclus van negen gedichten waarin zich langzaam een relatie tussen beide personages ontspint.
–
hij wil haar openbreken
als iets eetbaars,
haar laten kiezen voor het huis op de heuvel,
een meiboom planten en de krans vlechten
van haar zeldzame woorden,
een voorzichtig lied zingen in haar oor,
dat niet gewend is aan de contouren van zijn stem
–
ze is nog bezig te bewaken wie ze was,
vastgeklonken aan de waan, die zegt
dat samen nu niet voor haar is weggelegd
–
zonder honger schuift ze aan,
aarzelend nipt hij van haar broze aanwezigheid,
legt geschenken in haar schoot in de hoop
dat ze haar vlucht zullen afremmen
–
driftig drinkt hij van haar weerloze geur.
duizelig wordt zij, maar niet van zijn hijgen
Het ‘huis op de heuvel’ dat de geliefden bouwen c.q. betrekken zou heel goed ook aan een beroemd schilderij van Hopper ontleend kunnen zijn: ‘Lighthouse Hill’ (1927). Dat past bij de titels van de tweede en derde afdeling (‘De beklimming’ en ‘De afdaling’). Ook worden in de gedichten en dialoog details benoemd die bij deze locatie passen, zoals zand, zee, meeuwen en baken. Zou pas in een landelijke omgeving, buiten de anonimiteit van de stad, menselijk contact kunnen ontstaan? Overigens is er nog een ander schilderij van Hopper dat model kan hebben gestaan voor het huis op de heuvel: ‘Hodgkin’s house’ (1928). Lisa’s opmerking ‘Alleen als het twee nooduitgangen heeft’ sluit mooi aan bij de twee opgangen die het huis op dit schilderij heeft.
Maar de romance blijkt eindig: ‘soms lekt de liefde weg, / maar de donkere vlinders in de buik / zoeken naar de heftige honing’ (uit: ‘Honing’). Er volgt nog een kort gesprek: ‘Dialoog om de scheuren toe te dekken’, dat veelzeggend eindigt: ‘Lisa: Het valt me op dat we bitter weinig foto’s hebben genomen, alsof we wisten dat ze bedrog in beeld zouden brengen. / John: We kunnen elkaar niets verwijten. We dachten dat het leven een schilderij was. We waren niet bekwaam er eigen kleuren aan toe te voegen.’ De bundel eindigt met ‘De afdaling’, een cyclus van zes gedichten waarin op de romance wordt teruggekeken.
–
hun armen waren te kort en toch raakten ze verstrikt,
het bed bleek van papier,
het licht gedempt met een laag aarde,
de schakelaar zoek
–
geen nood, door het donker kan je waden.
ze liepen de gang op
van een hotel dat ze niet geboekt hadden
–
in hun nieuwe keuken brachten ze de hoop aan de kook,
het schoof de horizon niet dichterbij,
ze trappelden ter plaatse als een rat in haar wiel
–
er kroop een kever over het tafelkleed,
ook zijn bestemming was vaag
–
buiten viel de wereld toch als een puzzel in elkaar,
maar de ontbrekende stukken waren namaak
Zoals in veel gedichten laat de dichter weinig te raden over: ‘ze liepen de gang op / van een hotel dat ze niet geboekt hadden’, een kever met vage bestemming, puzzelstukjes die niet alleen ontbreken, maar ook nog eens namaak zijn.
De bundel is smaakvol uitgegeven. Alle gedichten zijn weergegeven zonder hoofdletters, met een minimum aan interpunctie. Veel regels eindigen op een komma, een punt wordt alleen gebruikt om binnen een strofe een zin af te sluiten, maar een punt aan het einde van een strofe of van het hele gedicht ontbreekt consequent. Eindrijm ontbreekt, ook verder slechts incidenteel assonantie. Vrije verzen met onregelmatige strofeopbouw. Opvallend: enjambementen zijn zeldzaam, de regeleindes vallen doorgaans samen met een pauze of het einde van een zin. De titels van de gedichten zijn vet weergegeven, en beginnen wel met een hoofdletter. Elk gedicht uit de eerste afdeling verwijst naar een specifiek schilderij van Hopper, waarvan de titel – die dus niet dezelfde is als de titel van het gedicht – in een grijstint bovenaan de pagina is weergegeven. Op de linkerpagina staat een vertaling in het Engels door Paul Vincent (Londen, 1942). Dat is nogal ambitieus. Zouden uitgever en dichter ook op de Engelse/Amerikaanse markt mikken? De lezer zou er meer bij gebaat zijn geweest, wanneer in de eerste afdeling alle vijftien schilderijen van Hopper op de tegenoverliggende pagina waren weergegeven.
Met Hopper op de heuvel heeft Roel Richelieu Van Londersele een interessante onderneming vormgegeven waarin personages uit de schilderijen van Hopper tot leven zijn gebracht. Waar de eerste afdeling zeer dicht bij de schilderijen blijft, heeft hij in een tweetal dialogen en in de daarop volgende afdelingen alle vrijheid genomen om zich door het werk van Hopper te laten inspireren. Het brengt de lezer op een poëtische manier in contact met het werk van deze beroemde Amerikaanse schilder.
____
Roel Richelieu Van Londersele (2019). Hopper op de heuvel. Uitgeverij P, 80 blz. € 18,95. ISBN 9789492339959