Elmer Kollaard (1955) studeerde Nederlands en Kunstgeschiedenis. Hij was docent Nederlands, Klassieke Culturele Vorming en Wetenschapsoriëntatie. Nu hij de ‘troisième âge’ heeft bereikt, blijven literatuur, kunst en wetenschap hem bezighouden. Dit is zijn eerste publicatie. Gedichten schrijft hij als de taal van alledag ontoereikend is.
foto Gabriëlla van den Idsert
–
Ze weigert nog haar huid te kennen als de hare.
Ze geeft niet meer om de troost van toen ze haar dagen
nog niet één voor één telde.
Nu zet ze merktekens op de muur,
om te onthouden dat ze hier,
nu.
Zo zet ze zich vast
aan de buitenkant van de cel.
–
Weer vond ze een nog onontgonnen schacht
en haalde boven wat geen licht verdraagt.
–
Ze sloot haar ogen
en legde alles in de schaal
die haar te wachten stond.
–
Geluk dat lichter maakt,
haar voeten optilt,
de echoënde stemmen in de mijngang dooft.
–
Totdat ook deze grond is uitgeput.
–
Ze kijkt naar wat dan rest:
een hoopje waardeloze keien
en een berg aarde,
maar te weinig om het graven
ongedaan te maken.
–
Zelfs in het roze graniet
ziet hij zichzelf terug.
Niet zijn gezicht –
graniet spiegelt niet.
–
Wat het teruggeeft is gewicht,
vindplaats, kleur, vorm. Houvast
dat zich verplaatst heeft naar zijn hoofd,
waarin het naadloos past:
–
dat pad, dat roze, die plek en
dat moment. Die blik.
En dan: die is van mij.
En: dat ben ik.