LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Prins

8 mrt, 2020
door Karel Wasch

 

foto Yvonne Alkemade

 

Het moet in de jaren ’70 van de vorige eeuw zijn geweest, dat ik mij in het gezelschap van vertaalster Thérèse Cornips aandiende bij A. Roland Holst, de ‘Prins der dichters.’
Holst – Jany voor intimi- bewoonde een mooi huisje in Bergen. Tegenwoordig is het in handen van een stichting en kunnen gegadigden het huren voor 800 euro per maand. Ze moeten dan wel aantonen serieuze schrijvers te zijn en boeken te hebben gepubliceerd. Ook dienen ze te vertellen wat ze van plan zijn te schrijven in die dure maand van hun verblijf.
Maar dit terzijde.

De bel was een soort klopper van koper en natuurlijk liet ik Thérèse voorgaan toen de deur werd geopend. Zij kende Jany, zij had Proust vertaald- was op dat moment op een derde althans- en ze was veel ouder dan ik. Dat dwingt respect af. Ik was amper twintig, leek op James Dean en had voor de gelegenheid een nieuwe spijkerbroek gekocht. Ook had ik een gebloemd overhemd aan en een paars jasje van velours. Wanneer Jany zou zeggen dat ik een apart overhemd aanhad, zou ik antwoorden dat het van The Bloomsbury Circle kwam. Dat leek me een aardige binnenkomer. Maar zover kwam het niet.
Toen ik wat bedremmeld naar binnen was gegaan zag ik de grote dichter voor het eerst in levenden lijve. Hij omhelsde Thérèse en zei met die geknepen, deftige stem van hem: ‘O God, een dichtèr!’
Hij schudde mij zwierig de hand en wees op een paar fauteuils. Vervolgens liep hij naar een gasstel in de hoek van de kamer en zette water op. Het was kennelijk tijd voor thee.
Dat gasstel was, bedacht ik, levensgevaarlijk. Uit de muur kwam een veel te lange rubber slang, die vlak langs de kookplaat liep. Het leek me echter een prachtige dood om samen met de beste vertaalster van Nederland en de Prins der Dichters opgeblazen te worden. Maar er gebeurde niets in die richting en na enige tijd zaten we aan sterke thee vergezeld door mariakaakjes.

Na de thee vond Jany, dat het tijd werd voor iets ‘serieuzers.’ De groene fles Claeryn kwam op tafel en de jenever werd in grote glazen ingeschonken. In de tijd die was verstreken had de dichter mij niet aangesproken. Thérèse keuvelde er lustig op los. Ze had mooie opdrachten maar was ontevreden over het honorarium, dat het Fonds voor Vertalingen haar uitkeerde. Daar kon ze niet van leven, kreunde ze. Ik was inmiddels gewend geraakt aan deze litanie, want waar we ook kwamen, Thérèse probeerde overal geld los te krijgen en dat lukte haar wonderwel.

Na enige tijd haalde ik een aantal uitgetypte A-4’tjes uit mijn tas en Jany keek even samenzweerderig in mijn richting. Hij was ontwaakt door de jenever maar ook moe van het gezeur van Thérèse. ‘Zijn het Uw verzen?’ vroeg hij plechtig. Ik knikte. ‘Laas kijkè, laas kijkè!’. Ik reikte hem de stapel aan, hij nam een grote slok jenever en er viel een oorverdovende stilte. Holst bladerde de stapel door, zijn haviksogen gleden snel over de vellen. ‘Best aardèg, nie gek!’ mompelde hij na een tijdje. ‘Vertel us, vindt U verzen maken een leuke bezigheid?’ Dat was een vraag waar ik absoluut niet op had gerekend. Een gesprek over Slauerhoff, over Yeats desnoods, maar deze vraag. Ik knikte. ‘Daas jammèr!’ zei hij en keek me teleurgesteld aan. ‘Ik heb het vervaardigen, uhm van verzen, altijd afschuwelijk gevonden, een vloek!’ Waarop hij liet volgen: ‘Én… een zegèn.’

Na enige tijd verliet ik de woning. De vertaalster en Jany waren op weg naar ‘Het Huis met de Pilaren’, ook wel ‘De Drie Pilaren,’ genoemd. Een sfeervol etablissement- het is er nog steeds- waar Jany zich regelmatig aan ‘serieuzere zaken’ wijdde. Daar voelde ik me ongemakkelijk bij en ik wilde de bus halen en de trein. Thérèse juist niet.
Pas jaren later begreep ik wat Holst had bedoeld. Gedichten schrijven is een ernstige zaak, zo je wilt een opdracht. Dat gaat niet over rozen, maar het is ook een voorrecht het te mogen doen.
Jammer genoeg kon ik hem dat niet meer vertellen. Maar zoals in Eens, het mooie gedicht van hem staat:

‘Eens zullen allen die
tussen ons kwamen,
zijn weggevallen-wie
weet nog hun namen…’

 

 

 

     Andere berichten

Bij de rozen

door Rogier de Jong   ‘Zij zijn voor sterven en vergaan geboren,’ zo dacht ik vluchtig toen ik bij de rozen was. Maar schrok, en...

Gedichten over lesgeven

door Ko van Geemert     Van jongs af aan heb ik geen doktertje maar onderwijzertje gespeeld. We hebben het over de jaren...

Geen gebrom van oude heren

door Jan Loogman     - Het werd, het was, het is gedaan schrijft Vasalis. Oude mensen blikken terug op hun leven en denken over...