Klimmen, vallen en opstaan
door Herbert Mouwen
Pas op het moment dat ik enkele biografische gegevens van de dichter Sabine Kars onder ogen kreeg, begreep ik dat haar debuutbundel Hoofdkwartier niet over het onderwerp oorlog ging, maar over de hersenoperatie die zij enkele jaren geleden onderging. Ik moet meteen toegeven dat ik daarna de gedichten ook niet meer op een andere manier kon lezen en interpreteren zonder ze in relatie te brengen met dat begrip. Woorden als ‘bloederig’, ‘gelegerd’, ‘nachtkijkers’, ‘bladderde af’, ‘controlepost’, ‘strijd’, ‘verwoesting’ kwamen daarmee in een ander betekenisveld terecht, het betekenisveld van – letterlijk en figuurlijk – hoofdzaak.
Het motto van de bundel is belangrijk, het is een fragment van de tekst van ‘Climbing Up The Walls’ van Radiohead, dat terug te vinden is op het veelgeprezen album OK Computer uit 1997. Daarna bevat de bundel het vierdelige openingsgedicht ‘ter inzage’, met daarna vier afdelingen, namelijk ‘dit donker moet verzonnen zijn’, ‘voetnoten bij het vallen’, ‘alsof hier niemand woont’ en ‘het aanraken nog maar net begonnen’. In totaal bevat Hoofdkwartier drieënveertig gedichten. De titels van de afdelingen zijn versregels uit de gedichten zelf. De bundel kent – met enige moeite – een chronische lijn van het ziekteproces, maar is absoluut geen verslag van dat proces zelf. Daarvoor is de beeldtaal met haar vele associaties te persoonlijk en bijzonder. Sabine Kars schept een geheel eigen poëtische werkelijkheid, die in eerste instantie niet gemakkelijk te doorgronden valt. Ze maakt het de lezer niet gemakkelijk, maar de toon van de gedichten nodigt de lezer wel uit en is uitdagend.
De eerste afdeling ‘dit donker moet verzonnen zijn’ bevat enkele opvallende gedichten, zoals het openingsgedicht ‘controlepost’, dat geheel uit vragen bestaat die gesteld worden aan een ‘je’-figuur. Tweeëndertig vragen maar liefst. De oorlogstaal is niet verdwenen (‘liggen daar bommen?’). Wel blijft na lezing van dit gedicht vooralsnog onduidelijk wat nou de ‘controlepost’ is of kan zijn. Het gedicht ‘dit is geen oefening’ dat op het gedicht ‘controlepost’ volgt , stuurt mijn gedachte naar twee mogelijkheden: (1) een ziekenhuis of medisch centrum, (2) het hoofd van de patiënt zelf, waarin zich een hersentumor bevindt. Bij de laatste interpretatie is de term ‘controlepost’ geheel of gedeeltelijk synoniem aan de titel van de bundel: Hoofdkwartier. Een fragment:
de strijd is vastgesteld de omvang begint te dagen
verwoesting is van een geheel eigen orde
–
we verblijven tussen de plooien van de dood
waarmee ontmoetingen gepaard gaan
Indrukwekkend zijn de strofen in het gedicht ‘het is hier niet veilig’ waarin de dichter verwoordt, wat deze ernstige aandoening in haar hoofd met haar doet. Een meer verregaande, paradoxale vergelijking, waarin de ziekte vergeleken wordt met een persoon die uitermate veel van haar gehouden heeft en die de dichter doet denken aan ‘thuis’, is nauwelijks te bedenken. In de eerste strofe staat: ‘nooit heeft er iemand / zo veel van me gehouden / het doet me denken aan een thuis’.
Verderop in het gedicht vraagt de dichter zich af wat de betekenis kan zijn van hetgeen haar overkomt: ‘misschien is dit het moment / betekenis te vinden / in bezette gebieden’. Deze afdeling bevat gedichten over het stellen van de diagnose, de opname (‘zo is het niet gegaan’), het jezelf over geven aan de situatie (‘de overgave’), de nachten in het ziekenhuis met de angst en slapeloosheid (‘5.00 uur’ en ‘de nacht kent vele zalen’). Licht en vuur zijn opvallende contramotieven in deze afdeling van ‘dit donker moet verzonnen zijn’.
Tijdens het lezen van het openingsgedicht en de gedichten uit de eerste afdeling heeft het motto van Thom Yorke mij niet losgelaten. De titel van de tweede afdeling, ‘voetnoten bij het vallen’ roept bij mij vooral de regels ‘and either way you turn / I’ll be there / open up your skull / I’ll be there / climbing up the walls’ op. Het beeld van de zwoegende Sisyphus, die telkens opnieuw poogt een rotsblok tegen de wand op te rollen, laat mij niet los. In deze afdeling staan gedichten rondom vallen en opstaan, handelingen die zich herhalen. Het gedicht ‘hier ben ik eerder geweest’ opent met de eenvoudige, maar fraaie strofen:
dan op te klinken uit de regen
–
maar wat ik verlaat
doemt steeds weer op
Deze afdeling ‘voetnoten bij het vallen’ is als een klimwand, elk gedicht is een nieuwe poging om de top te bereiken. Echter, de dichter als klimmer is niet gezekerd, dat maakt elke poging riskant en geeft haar voortdurend een onzeker gevoel. De behoefte aan iemand die een touw waaraan zij vastzit in handen heeft, is bij haar zeker aanwezig. Waar zijn de anderen, de naasten, de geliefden die haar een helpende hand kunnen bieden in dit onzeker tijdsgewricht van genezing tussen de medische behandeling en het herstel? Waar is haar ‘lief’? Het gedicht ‘Adresboek’ is een wens, een verzoek in deze voor de dichter nog donkere tijden:
ik streepte alle namen door
en slapen gaat niet meer
–
lief ontsteek
je lichten
De om steun en hulp vragende dichter is ‘een inloophuis / van stemmen’, zoals ze schrijft in het slotgedicht ‘dichtbevolkt’ van deze afdeling. Ze eindigt wanhopig en krachtig tegelijk: ‘ontruim me haal me godverdomme leeg’.
Van de derde afdeling ‘alsof hier niemand woont’ is het slotgedicht het meest opvallende. De vorm is fragmentarisch. Over de gehele bladzijde is het gedicht zowel links als rechts uitgelijnd en dat zorgt voor witspaties van ongelijke lengte tussen de woorden. Het gedicht, waarin het ‘ik ben…’ telkens op andere wijze wordt aangevuld, is reflectief en heeft het karakter van een persoonlijke schuldbetekenis of minimaal een schuldgevoel. De dichter zelf spreekt over het ‘poreuze gedicht’ en de ‘meervoudige vrouw’, waarmee het dramatische van de gebeurtenissen nog eens benadrukt wordt. Het eindigt met de woorden ‘ik blijf nog even ik word weer later’. Toch nog een pas op de plaats.
In de laatste afdeling ‘het aanraken nog maar net begonnen’ wint het licht het – zij het moeizaam – van het duister, zoals in dit fragment van ‘tegen het duister’, waarin de ‘ik’ het gevecht aangaat:
fluorescerende lijnen tussen licht uit hulzen
en de dag die door de glazen wanden steekt
–
ik tel de tinten die zich voordoen
–
straks zal ik een vinger op de dood leggen
een vlucht wagen
–
met geabsorbeerde kleuren
naar buiten gaan
Ik betrap me erop dat ik steeds meer invoelend in deze bundel ben gaan lezen. Met enige opluchting stel ik vast dat in het slotgedicht ‘vink’ de dichter zover is dat ze een aantal emotionele momenten die ze zich herinnert kan afvinken: ‘ik vink het keerpunt af maar niet de overtuiging / het onbedachtzame de naam zonder stem / vink ik af’. Gelukkig kan de ik-figuur wel ‘het slagwerk het marcheren en de slacht’ achter zich laten, zoals ik in de slotregel lees.
Hoofdkwartier is een verrassende uitschieter in het aanbod van dichtbundels van 2019. De bundel bereikt waarschijnlijk een klein lezerspubliek, maar dat doet niets af aan de hoge kwaliteit. Het is een dichtbundel met een heel persoonlijk taaleigen van de dichter, met gedichten die registreren en niet inspelen op allerlei emoties of sentimenten oproepen. Het zijn knap geschreven gedichten. Sabine Kars is in staat bestaande woorden een nieuwe betekenis te geven in een geheel eigen context naar aanleiding van een zeer persoonlijke ervaring. Uiteraard ben ik nieuwsgierig of de dichter daartoe ook bij een volgende bundel in staat is.
____
Sabine Kars (2019). Hoofdkwartier. De Kaneelfabriek, 60 blz. € 16.75. ISBN 9789083011929