LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

De schaar

10 mei, 2020
door Karel Wasch

 

In 1996 besluit de redactie van het literaire tijdschrift Ruim, aandacht te besteden aan de dichter C.O.Jellema.(1936-2003). De meningen in de redactie zijn verdeeld. Sommigen vinden hem te hermetisch. Anderen, waaronder de hoofdredacteur- dat ben ik op dat moment- beschouwen Jellema als een onderschat genie. Een redactielid classificeert Jellema als een ‘zweterige homo’. Verontwaardiging bij de rest. Erkenning heeft Jellema op dat moment wel: de Hendrik de Vriesprijs en Herman Gorterprijs zijn hem toegekend. Maar echt grote bekendheid geniet hij niet en dat zal ook na zijn dood zo blijven ondanks een omvangrijk oeuvre van vertalingen uit het Duits en maar liefst 16 bundels gedichten, bovendien essays en recensies in grote bladen.

We krijgen contact met Jellema via zijn uitgever en hij stuurt een beleefde brief dat we welkom zijn in Leens (Groningen). Louise van de redactie vergezelt mij. Ze is stik nerveus, heeft nog nooit iemand geïnterviewd en ik probeer haar gerust te stellen. Jellema bewoont een fraai landhuis uit een tijd, waarin men bouwde voor generaties. Voorbij de theekoepel zie je in de verte de Waddendijk. Hoge heg rondom de vele rozensoorten en perken. Er is zelfs een heuse orangerie. Er staat een draaibare theekoepel. ‘Als je daarin werd rondgedraaid als kind, dacht je de hele wereld te hebben bereisd!’ zegt de dichter.

foto Karel Wasch

Binnen heerst orde, de boeken keurig in het gelid, strenge schilderijtjes. Twee corgi’s rennen binnen, maar de dichter, die rustig blijft, verzekert ons dat ze ‘niets doen.’ Na een kopje thee met sinasappelstangetjes in een zilveren bakje, ontspint zich het gesprek. Jellema weegt zijn woorden op een gouden schaaltje. Soms ontsnapt hem een klein lachje. Hij vertelt dat hij vandaag hout heeft gezaagd, een boom geplant en de honden heeft geborsteld. Daar zijn we eigenlijk niet voor gekomen, maar het is duidelijk dat deze docent Germanistiek aan de universiteit van Groningen zich niet zo gauw gewonnen geeft. Zijn stem is zacht en hij laat stiltes vallen, kennelijk om goed te kunnen formuleren wat hij wil overbrengen. ’s Ochtends werkt hij aan ‘geestelijke arbeid’ zoals hij het noemt. Op dat moment veelal vertalen van loodzwaar Duits werk, zoals Meister Eckhart, een mysticus. Roggebrood voor ons, eenvoudige zielen. Dan gaat hij –volgens eigen zeggen- de tuin in en denkt intussen aan een gedicht. Dat krabbelt hij met pen op bij binnenkomst voor de lunch. Hij spreekt verdrietig over de oprukkende industrie.

Het gesprek kabbelt voort over rozenperkjes, zaadjes, liguster en andere tuinaangelegenheden. Ik ben meer een stadsnatuur en besluit wat peper te strooien, door Jellema te confronteren met een uitsprak van H.H. ter Balkt, de woeste dichter, eveneens uit het Noorden. Ter Balkt vindt dat Jellema ‘nooit zijn tuintje uitkomt’. Jellema lacht en het gesprek wordt plotseling heel interessant. Hij gelooft dat het ‘sinnliche’ verbonden is met de zintuiglijke waarneming. Ik geloof dat ook, maar denk dat er in het Nederlandse ‘zinnelijk’, ook iets erotisch schuilt. Jellema vindt zichzelf wel afstandelijk maar niet cerebraal. En we hebben een gesprek over het motto van De schaar van het vergeten dat Kierkegaard verwoordde: ‘Vergeten is de schaar waarmee men wegknipt wat men niet kan gebruiken- welteverstaan onder het oppertoezicht van de herinnering.’ Mijn bandrecorder lijkt vast te lopen maar herstelt zich weer. Louise heeft ook wat vragen klaar en we krijgen echte sandwiches gepresenteerd.

Is Jellema een symbolist? Hij vindt het niet, maar een U-vorm van de ganzenvlucht heeft voor hem een symbolische waarde. Het verwijst ergens naar, zonder dat we dat precies weten. Jellema zit op zijn praatstoel. Hij raakt niet uitverteld over Tauler en Meister Eckhart, de laatste Middeleeuwse mysticus, die juist systematisch en filosofisch is volgens de dichter.

Tot slot wil hij ons de tuin laten zien. We wandelen langs de keurig bijgepunte rozen en langs de orangerie. Op een paadje vind ik een schaar. ‘Nu snap ik het, dat is de schaar van het vergeten’ zeg ik. Hij kijkt me even aan en knikt, alsof er iets is bezegeld tussen ons.

Voor we afreizen zegt hij dat hij de proef van het interview niet hoeft te zien. Hij gelooft dat we er iets moois van zullen maken. Ik stuur hem het nummer van Ruim op en hij belt me om ons te complimenteren. Later zendt de VPRO gedeeltes van de opnames uit. Hij is dan net gestorven. En nog steeds in kleine kring bekend.

 

     Andere berichten

De motregen van de ironie

door Rogier de Jong   Onze zuiderburen doen over het algemeen niet moeilijk over grote gevoelens. Over grote woorden trouwens ook...

Tenzij er klachten komen

door Jan Loogman   …we spreken af / dat we in een geluid het niet gevoerde gesprek herkennen / de hulp waar niet om werd gevraagd… Op...