door Jan Loogman
–
In de trein met het mondkapje op, kijk ik naar de andere forensen en denk aan Pierre Kemp: ‘Mijn masker draagt een één, / zijn masker draagt een twéé, / haar masker draagt een drie / en ’t masker van God een zeven. / Mijn cijfer wordt in de morgen blauw, / mijn cijfer wordt in de avond rood / en is er geen licht dan gaat het dood. / Het cijfer van God blijft leven. / Eigenlijk zijn wij maar lotelingen, / die onder de sterren hun nummer zingen. ‘
Pierre Kemp werd in 1886 geboren en publiceerde in 1910 voor het eerst een gedicht. In de jaren daarna dichtte hij vlijtig verder, publiceerde ook, al vond hij soms voor bundels geen uitgever, maar wijde erkenning als dichter bleef uit. Misschien niet opmerkelijk, want op een aantal maanden in 1915 na, toen hij als journalist in Amsterdam woonde en werkte, woonde Kemp zijn leven lang in Maastricht, ver van het spraakmakende literair milieu in Nederland. Zijn werk bracht hem daar ook niet dichtbij, hij was vanaf 1916 in dienst bij steenkolenmijn Laura in Eygelshoven bij Heerlen. Hij werkte er op het loonbureau, eerst als medewerker en vanaf 1925 als chef. Elke dag reisde hij per trein heen en weer tussen Maastricht en Eygelshoven, niet in de derde klasse die toen nog bestond maar in de rustiger tweede klasse. Hij droeg zijn zwarte pak en zwarte hoed en schreef in de trein gedichten. Misschien dat de carrièrestap in 1925 een rol heeft gespeeld, hoe dan ook, vanaf 1929 ging Kemp kortere gedichten schrijven. In 1934 volgt de eerste bundeling daarvan in Stabielen en passanten.
De publicatie van deze bundel verandert de ontvangst van het werk van Kemp. De literaire kritiek is enthousiast. In De Stem schrijft Anthonie Donker: ‘Het is niet te gelooven. Welgeteld heeft Pierre Kemp al acht boekjes geschreven voor dit, en pas de negende maal merkt de onnoozele lezer, wat een glorieus dichter hij voorbijgekeken heeft. In geen jaren heb ik verzen gelezen van zulk een pure, prille frischheid als deze. Zoo primitief en volmaakt als middeleeuwsche miniaturen, en even diep van kleuren. Kleine verzen met harten van blauw en goud. Verzen als klaprozen tusschen het koren en als kleine blinkende bidkapellen langs een akkerweg. Ze zijn zoo simpel, zoo geraffineerd en volmaakt eenvoudig, dat het niet te gelooven is. Ze zijn onovertrefbaar subtiel, in den dubbelen zin van fijn en listig. Zij zijn zoo mimosa-achtig gevoelig en zintuigelijk, dat ik werkelijk geloof, dat er sinds Gorter geen gedichten meer geschreven zijn van een even verwonderlijke zichtbaarheid en hoorbaarheid en tastbaarheid. … Verzen die even onmerkbaar trillen als bloemen in den wind. … Ze zijn als gemaakt van aarde en lucht en stilte en licht. Gemaakt met een zoo natuurlijk gebaar alsof een hand licht en snel papieren bloemen vouwt en als zij ze voor ons neerzet, zijn het geen kunstbloemen meer, maar geuren ze en beven in den wind. Ook zijn ze niet Gorter nagedaan. … Het is schertsender en speelscher, en volmaakt eigen. Er staan kleine gracieuse en vroolijke verzen in om tien bundels voor weg te geven. Kan het kinderlijker en joyeuser dan zijn Vlaggen?’
‘Kinderen hebben altijd in vlaggen geloofd / en mogen ze gaarne dragen / over hun schouder en boven hun hoofd / en alle dagen. / Omdat ik dat ook als kind heb gedaan, / haast ik me nog gaarne om achter vlaggen te gaan. ‘
Bij het verlaten van de trein doe ik mijn mondkapje af, ik zwaai ermee alsof het een vaantje is, een kleine vlag. Waarom zou ik morgen niet mijn eigen vlaggetje meebrengen in plaats van weer zo’n in de fabriek geproduceerd kapje aan te gorden? Ik kan mij in meer dan mijn nummer van anderen onderscheiden. De routineuze forens Pierre Kemp met zijn zwarte pak, zijn zwarte hoed, zijn werk als chef van het loonbureau schreef gedichten waar de levensvreugde vanaf spat. Laat ik op mijn werkdagen tussen de andere forensen mijn geheel eigen kapje dragen, mij toegestuurd door mijn oudste zus die haar coupeusediploma niet vergeten is. Laat ik hopen op andere eigenaardige kapjes en op een allerkapjesdag à la Kemps Allerschoenendag:
Ik houd een allerschoenendag,
allerschoenen aan de voeten
en een bijzondere schoenenvlag
zal daarbij wappren moeten.
De straten zijn vol van hun geluid,
de schoenen lopen in en uit,
in groepen, soms in stoeten.
En oude schoenen heel alleen,
die weten soms niet meer waarheen.
Daar zal de vlag voor groeten.
Afbeeldingen
1) Pixabay
2) Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse letteren
3) Overschoenen