Sara De Lodder (1974): “Er is binnen in mij een kamertje met een raam en een schrijftafel. Daar droom, denk en dicht ik. Soms hoef je alleen maar door het raam te kijken, en laat het gedicht zichzelf schrijven. Vaker zweet de pen. Beide zijn vormen van geluk.”
foto Janna Casas
Wij zijn dichtgevouwen landkaarten
–
je houdt van me als van een land zonder grenzen
je bent er graag, zeg je
–
je kromt je lichaam met schouderbladen die uitsteken –
wolken, vorm zoeken
–
ik denk aan
–
willekeurige meisjes
spelen in zachte maan
de handen van mijn moeder
–
je strekt je uit en ik sta op uit dit hoofd, deze kamer
kan een weiland zijn, een wij land
–
onder de dekens weet ik het zeker: onder ons
groeit gras, gaan wegen
–
er is die brug naar werk, de wereld
maar ik heb een sluiproute: mijn rug in jouw hand
–
propje maak je van mij
padvinder ben ik op jou
of zullen we gewoon naast elkaar liggen
–
als twee steden
als op een landkaart
–
en mag ik je dan openvouwen
–
je houdt van me als van een land zonder grenzen
je bent er graag, zeg je
–
je kromt je lichaam met schouderbladen die uitsteken –
wolken, vorm zoeken
–
ik denk aan
–
willekeurige meisjes
spelen in zachte maan
de handen van mijn moeder
–
je strekt je uit en ik sta op uit dit hoofd, deze kamer
kan een weiland zijn, een wij land
–
onder de dekens weet ik het zeker: onder ons
groeit gras, gaan wegen
–
er is die brug naar werk, de wereld
maar ik heb een sluiproute: mijn rug in jouw hand
–
propje maak je van mij
padvinder ben ik op jou
of zullen we gewoon naast elkaar liggen
–
als twee steden
als op een landkaart
–
en mag ik je dan openvouwen
Tot stof
–
ik zocht een kind, zo eentje die van haar fietsje valt
brult, op je afrent en van je houdt
–
ik hecht geloof aan een kind dat net als van een
hangertje, zo in je handen glijdt
–
niet te vaak, niet te vlug, liever het als een knoopje
losmaken en het vouwen naar je borstkas
–
bind haar longen aan je hart vast, trek haar recht
uit je navel, aan een schoot
–
ontkom je niet, maak met een lapje grond een
midden voor het kind – pas op
–
ze fietst zo van je weg, en in de verte lijkt ze weer
je kind, je houdt van haar
–
al vanaf de eerste keer dat je haar in je handen had
leek ze eeuwig
–
voeten zoeken het open veld: je veegt haar jeugd op
als het laatste restje stof
–
ik zocht een kind, zo eentje die van haar fietsje valt
brult, op je afrent en van je houdt
–
ik hecht geloof aan een kind dat net als van een
hangertje, zo in je handen glijdt
–
niet te vaak, niet te vlug, liever het als een knoopje
losmaken en het vouwen naar je borstkas
–
bind haar longen aan je hart vast, trek haar recht
uit je navel, aan een schoot
–
ontkom je niet, maak met een lapje grond een
midden voor het kind – pas op
–
ze fietst zo van je weg, en in de verte lijkt ze weer
je kind, je houdt van haar
–
al vanaf de eerste keer dat je haar in je handen had
leek ze eeuwig
–
voeten zoeken het open veld: je veegt haar jeugd op
als het laatste restje stof
Rozijn te zijn
–
opgejaagd leggen wij het anker ver buiten onszelf
weg van onze dromen, we willen te groot
voor ons lichaam, breken wild uit onze schedel
–
om het heelal weer terug te brengen tot een rozijn
wij stellen onze voorvaderen op, de kat erbij
blazen de vlam terug tussen hun ribben
–
dode moeders kammen de pijn uit onze haren
omarmen ons met denkbeeldige botten
in therapie ruilen wij de leegte voor een warm stuk huid
–
we gaan terug naar flapoor, nemen nog een kitten
of maken tóch maar eens een kind
zijn lengende wervels trekken generaties ruggen bijeen
–
de dingen zijn nog wassende, en separaat
maar ons anker ligt al uit, klaar
voor betekenis: we leven niet voor de kat z’n kut
–
wat ben je anders dan het licht zegt dat je bent
ik wil jou, lieve, ademend en onverklaard
in gedichten neerleggen
–
opgejaagd leggen wij het anker ver buiten onszelf
weg van onze dromen, we willen te groot
voor ons lichaam, breken wild uit onze schedel
–
om het heelal weer terug te brengen tot een rozijn
wij stellen onze voorvaderen op, de kat erbij
blazen de vlam terug tussen hun ribben
–
dode moeders kammen de pijn uit onze haren
omarmen ons met denkbeeldige botten
in therapie ruilen wij de leegte voor een warm stuk huid
–
we gaan terug naar flapoor, nemen nog een kitten
of maken tóch maar eens een kind
zijn lengende wervels trekken generaties ruggen bijeen
–
de dingen zijn nog wassende, en separaat
maar ons anker ligt al uit, klaar
voor betekenis: we leven niet voor de kat z’n kut
–
wat ben je anders dan het licht zegt dat je bent
ik wil jou, lieve, ademend en onverklaard
in gedichten neerleggen