door Hans Puper
© Herr Seele
Toen ik Meander nog nauwelijks kende, had ik enige argwaan tegen het magazine. Dat kwam door de naam, die in mijn ogen heen en weer geslinger en daarmee visieloosheid suggereerde. Later kreeg de titel voor mij de positieve connotatie van beweeglijkheid, want je krijgt immers een brede kijk op het huidige poëzielandschap, er is plaats voor rijp en groen, minder bekende uitgevers krijgen veel aandacht en uitgaven in eigen beheer worden serieus bekeken.
Ook bij de recensenten zie je die verscheidenheid terug. Wat de een goed vindt, vindt een ander helemaal niks. Geeft niet. In feite is een recensie een leesverslag van een bundel en de ene persoon is de andere niet. Je moet je als recensent wel realiseren dat je schrijft voor een publiek en het daarom belangrijk is om je oordelen zo goed mogelijk te beargumenteren. Daar heeft de dichter (m/v) ook recht op.
Veel dichters beschouwen een recensie als waardevolle feedback, ook als die niet overwegend positief is. Een inhoudelijk goede recensie kan verhelderend zijn en een dichter een stapje verder helpen – soms krijgen we van die geluiden. Maar hij kan er ook van overtuigd zijn dat een recensent totaal niets van zijn bundel heeft begrepen, wat weleens heeft geleid tot woedende uitvallen. Dat is begrijpelijk, maar niet terecht. Als je een bundel prijsgeeft aan de openbaarheid, weet je dat je reacties kunt krijgen die je niet bevallen – wat overigens altijd nog beter is dan geen enkele reactie. Misschien moet je publicatie achterwege laten als je daar niet tegen kunt. Datzelfde geldt voor recensenten, ook zij moeten tegen een stootje kunnen.
Je ziet weleens dat een recensent probeert de bedoeling van de dichter te achterhalen. Een misverstand. Je kunt niet in zijn hoofd kijken; als je zijn bedoelingen wilt kennen, moet je hem bellen en dat doe je als recensent niet. Ook afspraakjes zijn uit den boze. Sommige dichters willen je overigens graag van dienst zijn, ongevraagd zelfs. Toen ik nog redacteur was kreeg ik eens een brief (een echte, per post!) met een uitgebreide uitleg over ’s dichters bundel, die mij door zijn uitgever als recensie-exemplaar was toegezonden – voor mij een reden om die bundel niet zelf te recenseren, dat moet je zonder voorkennis doen.
Wat een dichter te zeggen heeft, staat in zijn gedichten; als die niet zonder zijn toelichting kunnen, zijn ze simpelweg niet goed. Na publicatie is de beurt aan de lezer. Hij brengt een gedicht weer tot leven en doet dat met zijn persoonlijkheid, zijn lees- en levenservaring en al dan niet bewuste poëticale opvattingen. Als tien lezers eenzelfde gedicht lezen, worden het in principe ook tien verschillende gedichten – niets nieuws, maar het is wel belangrijk om je dat te realiseren. Een dichter wordt door interpretaties soms verrast, doordat hij betekenissen in zijn gedicht gelegd blijkt te hebben die hij zelf niet vermoedde. Woorden en constructies die in elkaars buurt staan kunnen bijvoorbeeld autonoom verbindingen aangaan, iets wat juist wordt opgemerkt door onbevangen lezers die geen weet hebben van bedoelingen. Of door de dichter zelf als hij zijn bundel zó lang heeft laten liggen dat hij is veranderd van dichter in lezer.