door Karel Wasch
–
Soms weet je -zeker als kind- met een tovenaar te maken te hebben. Ik had zo’n ervaring met mijn grootvader Karel Wasch (1886-1967). En inderdaad ik ben naar hem vernoemd. Vanaf 1920 is hij werkzaam als directiesecretaris van de Glasfabriek in Leerdam. Het duurt dan nog tot 1953, na zijn pensionering, dat hij de eerste conservator wordt van het zojuist opgerichte Nationale Glasmuseum. Daar wijdt hij zich aan de opbouw van een glascollectie en leidt de gasten rond. Hij laat het glas zingen, laat het verschil in klank horen tussen kristal en glas. Toont via een prisma de lichtbreking in kleuren van de regenboog, bespeelt een flessenorgel dat iedere dag met water moet worden bijgevuld. Maakt grappen over een diep glas, waar Cyrano de Bergerac zijn neus in zou hebben gestoken en laat zien dat glas de enige materie is die bij verhitting doorzichtig wordt. ‘Een loutering doormaakt’ zoals hij het zegt. Mijn broer en ik speelden verstoppertje tussen het glas. Gevaarlijk, want het glas stond nog niet in vitrines maar op losse praktikabels. Daar kon je onder kruipen. Onze vakanties in Leerdam waren een feest.
Wasch op veertigjarige leeftijd getekend door D. Markiewitz
–
Via mijn vader ontdekte ik dat mijn grootvader voor de oorlog romancier was geweest. Hij publiceerde tal van romans bij grote uitgevershuizen als Querido en De Wereldbibliotheek. Zijn roman De Salon Salomé uit 1919 wordt jubelend ontvangen. Hij wordt vergeleken met Couperus. Hij correspondeert met Albert Verweij en Lodewijk van Deijssel en zijn carrière lijkt gemaakt. Gedichten en verhalen verschijnen in o.a. De Beweging. Alles lijkt in orde. In 1921 verschijnen kort na elkaar twee romans Judith van Estens donkere jaren gevolgd door Arnold Fronde’s eerste liefde. Beide werken vinden geen genade in de ogen van A.M.de Jong en Martinus Nijhoff. Zij zetten de boeken weg als ‘literaire kitsch’, maar Henri Borel is juist positief. Grootvader trekt zich de kritieken erg aan. Zijn brievenroman Eva Maria wordt redelijk gunstig ontvangen. Bij De Wereldbibliotheek verschijnt in 1935 in een schitterend omslag Visschers der menschen, een voor die tijd opmerkelijk moderne en ongewone roman. Misschien bedoeld om internationale roem te verwerven.
Omslag van het boek uit 1935 ontworpen door M.de Lange
–
Dat pakt helaas verkeerd uit. Het verhaal handelt over een filmbedrijf, waar ene Andreas Larkin komt werken. Hij krijgt van de directeur, Targent, alle kansen om een film te realiseren. Een moderne manier van managen zouden we zeggen. Niet het bedrijf is dwingend maar de talenten zijn leidend. De film, die Larkin uiteindelijk maakt wordt prachtig beschreven. Larkin wordt verliefd op de dochter van Targent en de aardse liefde kan het nooit winnen van het idealisme zodat de verhouding met Targent bekoelt. De Forumgroep bij monde van Menno ter Braak fakkelt het boek af. Wasch schrijft nog drie vertalingen van Engelse en Duitse boeken, bewerkt een lezing van Krishnamurti en maakt een novelle. Na de oorlog schrijft hij nauwelijks meer. Hij is teleurgesteld in het literaire klimaat en wijdt zich aan zijn grote liefde: het glas. Wel bellen er nog vaak uitgevers om nieuw materiaal te krijgen, maar hij wil niet meer. Een detective komt nog uit bij Servire.
Hij wordt onderscheiden met een Ridderorde. Het raakt hem nauwelijks, maar mijn neefje vraagt waar zijn harnas en zwaard dan zijn. Hij ziet een echte ridder voor zich.
De manier waarop Karel Wasch sr. door de literatuurkritiek werd behandeld destijds, deed me beseffen dat de mandarijnen (critici) vaak rare mutsen op hebben. Wie nu het werk van Wasch leest, zoals ik heb gedaan, ziet de kwaliteit. De tovenaar bleef tot zijn dood actief als toneelcriticus, conservator, verzetsman en esotericus. Hij hielp iedereen in nood.
Een rijk leven. Ik ben nog steeds trots op hem.
geschilderd door Jeanne Wasch
afbeeldingen Karel Wasch