Astrid Dewancker (Roeselare, 1949) studeerde Secretariaat & Moderne Talen. Werkte als directiesecretaresse en tandartsassistente. Ze volgde Literaire Creatie aan de Academie Woord en Muziek te Ieper. Publiceerde in verschillende bloemlezingen en las voor in binnen- en buitenland.
Ze debuteerde onlangs met de bundel Wie omkijkt wordt gezien bij Uitgeverij P.
Alja Spaan sprak met haar.
foto Emilie Fonteyne
Janine Jongsma haalt in haar recensie de tekst aan die op de binnenflap van je bundel staat, ‘haar verzen zijn treffende verdichtingen van haar leven, maar dan moet dat leven uiteraard eerst geleefd zijn!’ (Hilde Pinnoo). Is dat de reden van het late debuut, Astrid?
Nee absoluut niet. Natuurlijk moest mijn leven eerst geleefd zijn tot aan het laatste gedicht van de bundel. Tot de laatste versregel zelfs. Maar dat betekent niet ‘uitvaren naar de onderwereld’. De volgende interpretatie kan wel. Tien jaar geleden zou mijn poëziedebuut er heel anders hebben uitgezien. Tenzij ik een glazen bol had, zoals Madame Soleil. Ik zou dan mijn toekomst kunnen ‘dichten’.
Een poëziebundel publiceren was niet mijn eerste doel. Wel goede gedichten en teksten schrijven. Naast mijn eigen inspiratie wilde ik vooral het schrijversvak leren en me in de literatuur verdiepen. Ik had ook geen idee hoe de bundel er inhoudelijk zou uitzien tot enkele maanden voor ik mijn manuscript indiende bij Uitgeverij P.
Ik genoot van het voordragen van gedichten waarover ik tevreden was. Een tijd later vond ik die gedichten dan weer niet goed genoeg om te publiceren. Ik herschreef vaak en veel. Ik heb nu ook geleerd dat het beter is om deadlines te hebben.
Naast poëzie ben ik ook aan het werk met proza.
Janine Jongsma geeft in haar recensie ook een mooi overzicht van de opbouw van je bundel. Het Bijbelse getal 7 voor het aantal afdelingen, de diverse onderwerpen.
Het getal zeven staat voor de zeven jonge Renaissance dichters van de Pléiade (Fr. poëzie) die ik graag las en nog uit de boekenkast haal.
Had je voorbeelden van dichters?
Ik heb altijd gehouden van de Franse poëzie. Ik leerde de gedichten uit het hoofd (par coeur – met het hart). Ik hou van Pierre de Ronsard (Ode à Cassandre) over vergankelijkheid van schoonheid maar ook van Jaime Sabines (Mexicaans dichter 1922 – 1999) om zijn romantische liefdesgedichten (vertalingen uit het Engels), de Russische Anna Achmatova (1889-1966), Antjie Krog (Zuid-Afrika) en heel veel dichters uit mijn land en Nederland (Paul Snoek, Rogi Wieg, Herman De Coninck, Ivo van Strytem, Roel Richelieu Van Londersele). Zo kan ik nog even doorgaan.
Staat de wereldse wijsheid waar deze recensent het over heeft, het kinderspel in de weg? Is er nog iets van verwondering (over)?
Niets staat de verwondering in de weg zo lang wij onze ogen openhouden en onze zintuigen gebruiken. In de natuur wandelen, mooie landschappen in je opnemen en neerschrijven. De natuur inspireert me altijd, de omgeving of de leegte. De eerste periode van de corona lockdown. Ik heb meteen zin om een gedicht te schrijven en ik begin eraan of noteer invallen.
Het kinderspel is een mooi beeld. Kinderen kunnen wijs uit de hoek komen. Ik heb geen kinderen kunnen krijgen maar ik observeer hen zo graag. Ze merken op en uiten wat wij als volwassenen niet durven of willen of kunnen zeggen.
Ik vermoed ook dat dichters anders naar de wereld kijken. Maar daarvan ben ik niet zeker.
Janine Jongsma bespreekt onder andere het gedicht Huwelijk en de hogesnelheidsboor.
Met de recensie in Meander (Janine Jongsma) over het gedicht Huwelijk lachte ik in mijn vuistje. Ik licht het even toe. Er staan een drietal versregels in dit gedicht die naar het beroep van de tandarts verwijzen: hogesnelheidsboor, frezen, ontzenuwen zonder narcose (ja, dat zou een marteling zijn). Het was niet mijn bedoeling dat de lezer hier een vrouw zou invullen die mishandeld of vernederd werd. Ik had misschien beter een minder agressief instrumentje kunnen kiezen zoals ‘het polijstrubbertje dat me elke dag opglanst’!
Ik wou alleen duidelijk maken dat het voor mij een grote aanpassing is geweest om in het beroep van mijn man en tegelijk in het huwelijk als echtgenote goed te functioneren. In de dag als assistente van de man in de groene jas en na de praktijkuren als zijn vrouw. Wij zijn twee uitersten op verschillende punten. Ik zou nog een gedicht willen schrijven vanuit het perspectief van de man. Hoe ziet hij mijn inbreng in zijn beroep tegelijk als assistente en als vrouw waarmee hij gehuwd is. Het is een grote opgave geweest voor mij om de twee facetten werk en privé gescheiden te houden. Nu we met pensioen zijn is die situatie harmonieus en gelijkwaardig, niet meer zo ambivalent.
De eerste versregel van het gedicht – zoals de kous en het been werden wij de een de ander – spreekt voor zich.
Is elk leven niet een aaneenschakeling van gelukkige gebeurtenissen, voorvallen, tegenvallen, dromen, gezondheid én ziekte tot we uiteindelijk het bijltje er moeten bij neerleggen? Het moment waarop we teruggeroepen worden.
Een tweede recensie zegt dat de titel zowel naar het ‘verstoppertje spelen’ verwijst als naar de ‘verboden blik van Orpheus bij zijn tocht door de onderwereld’. Wij zeggen hier ‘wie niet weg is, wordt gezien’ in het aftelrijmpje van het kinderspel. Bij omkijken denk ik aan de Bijbelse figuur Lot. Met welke van deze verwijzingen heb jij het meest?
Spijker op de kop. Vooral op het vlak van het inzicht (Dirk Degroote) in de structuur en evolutie naar het einde toe
Of het nu is Wie niet weg is wordt gezien, of het aftelrijmpje, Orpheus’ tocht naar de onderwereld, Lot, of nog iets anders, de eigen invulling van de dichter, ik vind dit allemaal goed.
Wat bracht de studie Literaire Creatie aan de Academie Woord en Muziek?
Ik heb een zakelijke opleiding gehad en mijn ouders waren hardwerkende middenstanders. Ik werkte als directiesecretaresse en nadien als assistente van mijn man. Rond mijn vijftigste wou ik iets dat van mezelf en voor mezelf was: het schrijversvak aanleren.
Op de radio hoorde dat er een cursus literaire creatie aan de academie in Ieper startte en ik kon mij niet snel genoeg inschrijven. Ik keek enorm uit naar de wekelijkse bijeenkomsten. De interactie met de medecursisten was verrijkend en vooral aanstekelijk.
Om mijn nieuwsgierigheid te stillen schreef ik me in voor een sessie toneelteksten bij Creatief Schrijven. Dialogen brengen is niet gemakkelijk in een verhaal en door te werken met toneelteksten kreeg ik meer inzicht hoe ik personages in actie kon brengen.
Er werden drie korte toneelstukjes opgevoerd. Ik genoot ervan om het personage dat ik ‘gemaakt’ had op het toneel te zien, te horen.
Kappersverhalen werd in Antwerpen in het Schipperskwartier tweemaal opgevoerd.
Een tweede stukje toneel ter gelegenheid van De nacht van de open Musea in Oostende, Koningin verdwaald was een pantomime met poëtische teksten onder andere over de zee.
Het derde toneelstukje Zus van glas voor Fin d’Saison in Oostende werd opgevoerd voor een strandcabine, samen met de toneelorganisatie Code vzw.
In die periode schreef ik ook proza onder andere over het feit dat ik geen kinderen had. Schrijvende ontdekte ik dat ik veel kon vertellen met weinig woorden, een ‘gedichte’ tekst.
Poëzie, proza en toneel. Het zijn drie verschillende disciplines.
Ik heb uiteindelijk beslist enkel nog poëzie te schrijven tot ik een poëziebundel kon uitgeven. Af en toe kon ik het toch niet laten aan mijn verhaal te schrijven.
Ik breek met enthousiasme een lans voor schrijversopleidingen (o.a. Literaire creatie). Docenten met ervaring reiken de ‘tools’ aan en het is belangrijk om van hen en van de medecursisten feedback te krijgen.
Ik werkte toen nog mee in de praktijk van mijn man en ik schreef ’s avonds na acht uur of ’s morgens vroeg.
Niets loopt over rozen. Soms denk je dat er op papier of op het scherm staat wat je in het hoofd hebt, wat je wilt vertellen. Je denkt dat de lezer ziet en leest wat je zelf ziet in je hart en in je hoofd. Dat is niet zo.
De lezer houd ik dus aan mijn zij. Hij wandelt mee, schrijft soms mee. Maar hij mag niet storend of dominant zijn.
De afdeling ‘ik zing over het niets’ is me eigenlijk het liefst omdat het allesomvattend is, alle personen in die ene, alle ervaringen in die woorden, het niets is tegelijkertijd het alles. Wat kun je daar nog aan toevoegen?
Alle personen en alle ervaringen in die woorden, het niets is tegelijkertijd het alles, dat heb je goed opgemerkt.
Een uitwaaierende problematiek over liefde en leed waarover ik nog gedichten wil schrijven die milder zijn en de liefde in het licht zetten.
Ik besloot uiteindelijk mijn manuscript op te sturen omdat ik dit deel van mijn gedichten wou afsluiten, om verder te kunnen schrijven aan ander werk. Om een punt te zetten. Dit punt is tegelijk het begin van iets anders. Een nieuwe uitdaging en beleving. Elk einde is het begin van iets nieuws.
Ik weet niet of je het kantelgedicht in de bundel opgemerkt hebt (afdeling ‘De verknipten’).
Op een kruispunt staan, kantelen en vallen, keuzes maken. Daarna terug naar het heden. Reizen. We denken ook al eens na over de dood. Wie van ons het eerst zal gaan. We slaan om en we vallen samen terug in de plooi. We slaan de oude wereld van ons af.
Zoals een dichter tegen me zei: ‘Je hebt al een aantal kilometers op je teller…’.
Dat is juist. Ik hoop dat ik nog lang kan blijven schrijven en dat ik nog niet teruggeroepen word. Ik heb nog veel te vertellen. Ik weet alleen nog niet hoe. Woorden kunnen heel gevaarlijk uithalen weet je.
Drie gedichten uit de bundel Wie omkijkt wordt gezien:
Onbewogen beeld
–
Op de keukentafel naast zijn pakje
Rizla blaadjes, kruimels gebak
door afwezige vingers bijeen geveegd.
–
Mijn vaders broodspoor kon ik niet volgen.
Ik viel door de mazen van zijn gang en wet.
Voltooide tijd zonder panorama.
–
Zijn beeld blijft onbewogen. Ik onthoud
de vluchtige geur van mijn vader
die er niet was, zichzelf niet kon leven.
–
Het is knielend gaan liggen
van u naar mij. In elkaar gevlochten
krimp in evenwicht.
–
Als dobbelstenen gooi ik mijn woorden
uit de beker. U zet zich sterk.
Ik maak me op, bluf en vecht u neer.
–
Elk woord kiest zijn tegenwoord.
Van gevaar in plaats van bescherming.
Van liefde en leed niet los.
–
Vanavond slaan we de oude wereld
van ons af.
Ik geef mezelf aan jou terug, echtgenoot.
Reik je mijn hemels aan.
–
Je houdt van zwart, van Chanel N° 5
en van oorbellen met lange veren.
Als zwaluwen wiegen ze argeloos
tussen onze naaktheid.
–
We doen het niet op zijn Frans
maar met een Japans gerecht.
Zonder doorzichtig porselein.
We tafelen naakt sushi en sashimi.
–
Tot ons hart te keer gaat en jij fluistert
‘hou nu op’ en vraagt
‘wie van ons heeft het minst liefgehad?’
–
–* Japanse gewoonte om sushi en sashimi
te eten op een naakt vrouwenlichaam.