Winnaar Rob de Vos-prijs 2020 is Daphne Schrijvers
Met haar gedicht ‘Je kunt positie kiezen’ wint Daphne Schrijvers (1975) de Rob de Vos-prijs 2020.
De 7-koppige jury gaf haar gedicht de hoogste score en bekroont het met de eerste prijs.
Zij ontvangt de Rob de Vos-trofee en honderd euro.
De jury ontving de afgelopen maanden 227 gedichten. Tien deelnemers werden genomineerd, hieruit koos de jury drie winnaars en zeven eervolle vermeldingen. De tweede prijs is een boekenbon van € 50,- en de derde prijs een boekenbon van € 25,-. De gedichten met een eervolle vermelding krijgen een publicatie op Meander en we leren de dichters kennen. Alle deelnemers aan de wedstrijd ontvangen eind november een algemeen juryrapport. Het ingestuurde gedicht moest geïnspireerd zijn op dit thema:
(Tegel mdf, gemengde technieken – 2018, kunstenaar Inge Bak)
De vakkundige jury bestond uit poëzierecensenten en dichters:
- Peter Vermaat (recensent)
- Hettie Marzak (recensent)
- Inge Bak (dichter, schrijver, kunstenaar, recensent)
- Herbert Mouwen (recensent)
- Hans Franse (schrijver, dichter, recensent)
- Kamiel Choi (dichter, recensent)
- Rinske Kegel (dichter)
De eerste prijs
Daphne Schrijvers (1975) uit Groningen heeft psychologie gestudeerd. Momenteel studeert ze aan de Schrijversvakschool in haar woonplaats. Poëzie schrijven is voor haar – in een wereld waarin veel naar buiten gericht is – een manier om een moment onder de oppervlakte te kijken, naar binnen te keren; om woorden te geven aan dat wat voorheen woordloos was en zo de binnenwereld een podium te geven. Haar beschouwende natuur draagt hier sterk aan bij. Daphne schrijft sinds een paar jaar gedichten die ze nu graag meer naar buiten wil brengen.
–
Je kunt positie kiezen in een kamer met beperkt
daglicht en troosteloos interieur. Je toont iedereen
–
de mogelijke wapens: een verbroken belofte, het zout
voor een wond – je legt scherpe woorden
op de punt van andermans tong.
–
Je kunt je lichaam uitstrekken, iemand wijzen op het zachte
vlees tussen je ribben en de geheime plek met oud venijn
tien centimeter onder je linker schouderblad.
–
Je tekent alvast je silhouet in krijtstreep
op de koude vloer, de handpalmen hulpeloos geopend
–
– je wacht.
Jurycommentaar:
(Hettie Marzak)
Dit is een gedicht waarin op haast klinische wijze besproken wordt hoe je uit het leven kunt stappen. Zonder grote woorden staat het gedicht bol van de ingehouden emotie, waaraan alles tegemoetkomt: de kamer, het interieur, de troosteloosheid.
De wapens in de tweede strofe om het einde te voltrekken zijn subtiel en origineel gekozen en tonen groot inlevingsvermogen.
In de derde strofe laat de dichter er geen twijfel over bestaan hoe het kan gebeuren, door eigen hand of door die van een ander: het wordt gemakkelijk gemaakt. Vooral die ‘geheime plek met oud venijn’ is van poëtische schoonheid.
Het ‘silhouet in krijtstreep’ op de plaats delict refereert direct aan het thema: een vogel op zijn rug, hulpeloos, wachtend op iemand die hem overeind helpt. Op wie de dichter ook wacht, je mag hopen dat diegene komt.
_________________
De tweede prijs
Monique Wilmer-Leegwater (1966) woont in Borne en is werkzaam in de financieel-administratieve sector. Zij heeft een passie voor poëzie en het schrijven ervan. Zo organiseert en presenteert zij poëzieavonden in haar woonplaats. Ze werd genomineerd voor de Plantage Poëzieprijs 2020 en nam deel aan Dichters in de Prinsentuin dit jaar. Vorig jaar werd Monique ook genomineerd voor de Rob de Vos-prijs en kreeg een eervolle vermelding. Onlangs heeft zij zich uit overtuiging aangesloten bij de klimaatdichters.
–
Het is niet dit zingen, de bijval rond een uur of zes
maar de vraag naar veren, de wanorde van het nest
dat waakzaam maakt. Goddank wordt er gezongen.
–
Zoals ik bramen deel met merels, zo schichtig blijft
de duif. Ik waarschuw voor oranje hesjes, blauwe
stippen, rood-witte linten. Vogelpinnen.
–
Juist wanneer je denkt te kunnen rusten, schrik je
op. Het zagen, het knappen van de stammen, de
vluchtige vogels. Een steltloper op het platte dak.
–
Ik vrees vergeelde velden waar je je adem in moet
houden. De nachtelijke sporen van een kat, het nest
op een jumbotas. Wie kent nog het onderscheid
–
in klank, in tonen? Het nut van natte weidegronden,
het ongemaaide gras. Een eerste kenmerk van muziek,
het benutten van thermiek. Misschien een vogel.
Jurycommentaar:
(Inge Bak)
De titel ‘Voorbode’ geeft aan dat er achteraf niet gezegd kan worden dat we niet gewaarschuwd zijn als we doorgaan met het aantasten van het milieu. Mooi zijn de geïsoleerde zinnen in de strofen zoals ’Een steltloper op het platte dak’, die je dwingen bij dat beeld stil te staan. Kijk nog maar even, wordt er gezegd, nu het nog kan. Tevens onderstreept het de noodkreet van de steltloper die hier op een dak loopt in plaats van door het water te waden. ‘Vogelpinnen’ is als opzichzelfstaand woord geplaatst waardoor de gemeenheid – je kunt het o.a. bij een webshop voor ongediertebestrijding kopen – van het gebruik van die scherpe prikstokken beklijft en laat ervaren hoe bewust de mens met destructie bezig is en dat vogels voor velen een last en geen lust zijn. Hier heeft de dichter maar één woord voor nodig.
Het thema is heel direct gebruikt, maar naar een breder perspectief getrokken; naar wat er samen met de vogel op het punt van verdwijnen staat. De vogel staat symbool voor al het leven. Pas als iets jezelf overkomt lijkt het mogelijk om je daarin te kunnen verplaatsen − de aantasting treft de vogels direct dus misschien dat zij het daarom weten. Daarnaast spreekt uit het gebruik van klank, ritme en alliteratie, dat hier iemand aan het dichten is die weet wat ze doet. Naast de beschreven organische wereld is de visuele aanblik van de dichtvorm daarentegen strak, haast als een betonnen muur opgebouwd die de dichter voor ons openbreekt om te laten zien wat er speelt.
_________________
De derde prijs
Taco van Peijpe (1946) woont in Haarlem en vond pas na zijn pensionering de nodige rust om zich echt in poëzie te verdiepen. Twaalf jaar geleden begon hijzelf te schrijven, een stuk of tien gedichten per jaar, waarvan sommige verschenen in Meander, Het Gezeefde Gedicht en De Poëziekrant. Al lezend en schrijvend ontdekte hij dat zijn affiniteit vooral ligt bij het spelen met de taal en de muzikaliteit in gedichten. Voor Taco is poëzie vooral een taalspel en een binnenweg naar het gevoel.
(Sonnet XVIII)
–
Op zolder is een vogel opgebaard
een bonte vogel uit de renaissance.
Ze ligt op het gevallen doek en staart
naar hemelhoge dichters als in trance.
–
Zij had zich losgezongen uit haar schaal
en zocht een toevlucht in de zomernacht.
Maar zomerdromen zijn een kort verhaal
ze worden in de morgen omgebracht.
–
Toch is haar zang niet in de tijd gesmoord
noch is de leegte die ons scheidt te groot
zolang een oog nog leest, een mens nog hoort.
Zij draagt de volle Globe in haar schoot.
–
Ze heeft een veer gelaten, gaf zich helemaal
en werd opnieuw geboren in de taal.
Jurycommentaar:
(Peter Vermaat)
Sonnet XVIII is zonder meer Shakespeare’s bekendste sonnet en wie het niet herkent op basis van zijn nummer, zal bij het horen van ‘Shall I compare thee to a Summer’s Day?’ onmiddellijk een gewaarwording van herkenning hebben. Wie zich vervolgens afvraagt hoe het toch mogelijk is dat een gedicht van meer dan vierhonderd jaar geleden nog altijd aangenaam klinkt, heeft denk ik de essentie te pakken van werkelijk grote poëzie: de klank en het ritme.
Wanneer je al in de titel van je gedicht verwijst naar de grootste dichter van het Engels taalgebied, getuigt dat van durf. En je schept hoge verwachtingen. Die verwachtingen worden door deze dichter zonder enige twijfel waargemaakt. Ondersteund door het delicate ritme en het sterke, maar niet overheersende metrum (de vijfvoetige jambe), brengt dit gedicht voornamelijk oo- en aa-klanken en, wat pas bij nadere bestudering opvalt, in iedere strofe een aantal keren de Z.
Ook qua betekenis ‘leest’ het gedicht sterk, zowel in eerste als in diepere betekenis. Ook pas in tweede instantie zie je de verbinding van de ‘pen van Shakespeare’ en de ‘veer’ van de vogel: in de 16e eeuw werd er immers geschreven met behulp van een (ganze)veer, een ‘slagpen’ uit een vogelvleugel. In de afsluitende strofe, die op zichzelf al een pareltje is, zien we een allusie op de feniks, die herrijst uit zijn eigen as. In dit gedicht offert een vogel zich in overdrachtelijke zin op om het gereedschap te leveren aan de dichter, die diezelfde vogel vervolgens in de taal vereeuwigt. Een subliem gedicht!