LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Michiel van Kempen – Het eiland en andere gedichten

29 jan, 2021

Een veelkleurig palet

door Herbert Mouwen




Michiel van Kempen is naast hoogleraar Nederlands-Caraïbische Letteren aan de Universiteit van Amsterdam ook dichter. Zijn grote kennis van en zijn liefde voor deze boeiende én bloeiende zijtak van de Nederlandse letterkunde vinden we terug in zijn poëzie, zeker in zijn bundel Het eiland en andere gedichten. Het is de tweede dichtbundel van Michiel van Kempen; in 2012 verscheen zijn eerste met de titel Wat geen teken is maar leeft. De bundel Het eiland en andere gedichten opent met het lange gedicht ‘Het eiland’, dat een ode aan het eiland Aruba is. Het gedicht gidst de lezer over het eiland met zijn Zoutman fort, dat dienst doet als historisch museum, de levendige ‘seaport’, de gerestaureerde kapel van Alto Visto en de raffinaderij die al jaren gesloten is. Samengevat in de woorden van de dichter: ‘Zo zag de waarde kijker / een folder zich ontvouwen’. De daarop volgende gedichten zijn ondergebracht in de afdelingen ‘Eilanden’, ‘Stupor mundi’, ‘Efemeer’, ‘Genen’ en ‘Verzoeke geen rouwbeklag’. De thema’s van deze afdelingen zijn zo verschillend, dat Het eiland en andere gedichten meer is dan een dichtbundel over de Nederlandstalige Caraïbische gebieden. Zo bevat de afdeling ‘Genen’ enkele persoonlijke moeder- en vadergedichten en in de slotafdeling ‘Verzoeke geen rouwbeklag’ brengt de dichter de lezer in aanraking met herinneringsgedichten van betekenisvolle auteurs die in de jaren 2018-2019 overleden zijn. De onderwerpen waarover Michiel van Kempen dicht, zijn zeer gevarieerd.

De dichter heeft in een aantal verzen een aantrekkelijke lichtvoetige, humoristische toon. Het openingsgedicht van de afdeling ‘Eilanden’ gaat over een gezelschap uit Tilburg dat Curaçao bezoekt. In het gedicht wordt verwezen naar het bekende boek Soublette et Fils van de twee fotografen vader Robert en zoon Tito Soublette, die een fotoboek uitbrachten over dit eiland omstreeks het jaar 1900. Het gebruik van het Tilburgs dialect in het gedicht heeft een komisch effect en benadrukt de verschillen tussen de Caraïben en Nederland: ‘wè is ’t hier toch wèrrum, vuulde ge de ok?’ Over de bevolking zeggen ze: ‘ze blijve laache terwijl ze toch nie veel verdiene / ik zou ok altijd laache as de zon scheen’. In het fraaie gedicht ‘Germaine in Suriname’ bedient de dichter zich enkele malen van fijnzinnige satire en afgewogen ironie. Germaine met ‘haar wrap-gevulde buik’ en ‘zoveel rassen in haar bloed’ begroet de ik-figuur, die het gedicht als volgt opent:

Aangekomen in een land
dat niet bestaat dan bij de gratie
van tjaptoi en kekererwten
voel ik mij thuis als lieve neef
die te lang wegbleef, kaarten zond
maar postzegels vergat te plakken.

De meeste gedichten in deze bundel hebben geen indeling in strofen. Soms lijken ze nog het meest op prozagedichten. Er is veel plaats ingeruimd voor nauwkeurige, zintuiglijke waarnemingen en reflectieve gedachten over allerhande onderwerpen. Dierbare herinneringen sturen ook het denken van de dichter. De woordkeus in zijn poëzie is bijzonder. Vooral in de afdeling ‘Eilanden’ is deze persoonlijk, met veel woorden uit de Caraïbische cultuur en samenleving, zoals ‘makamba’s’, ‘pastechi’, ‘fajalobirode jurk’ en ‘patta’. In de gedichten ontbreken soms de hoofdletters en de interpunctie.

‘Stupor mundi’, de titel van de derde afdeling, betekent ‘de verbazing der wereld’ en verwijst naar keizer Frederik II (1194-1250), die van Sicilië een moderne staat maakte met hoogopgeleide ambtenaren. Hij sprak acht talen, promootte de kunsten en wetenschappen en wordt gezien als een voorbereider van de Renaissance. ‘Verlanglijst’ is een luchtig gedicht in deze afdeling, het opent als volgt:

Ik was in goedgelovigheid gegroeid,
begreep wel dat ik na mijn moeders zogen
het zelf zou moeten rooien.
En ik rooide het zelf
alsof mijn leven ervan afhing
(wat ook zo was, zoals ik vele borsten later zag)

Het gedicht gaat verder over ‘oude mannen’, over zijn vader, die ‘zijn kaalheid op ons overdroeg’, over ‘de zwaarbehaarde / de man uit Myra die bij ons het hele jaar / aanwezig was’, over zijn ouders die brillen met ‘bifocale glazen’ droegen en overdroegen op de kinderen en over de Fongersfiets als Sinterklaasgeschenk, terwijl er geen fiets bij de ik-figuur op zijn verlanglijstje stond.

De gedichten in de afdeling ‘Genen’ over de ouderdom, het aftakelen en het overlijden van de ouders hebben een sterk autobiografisch karakter. De toon is liefdevol; naar de lezer toe ontroert deze afscheidspoëzie. Veel lezers zullen vanuit hun eigen levenservaring de stemmige emoties die deze gedichten oproepen direct herkennen en erdoor getroffen worden. De moeder ‘tilt een bloemvaas op, vermoedt dat stof ligt / waar het nooit uiteengevallen is.’ De dichter dicht over de moeder: ‘dat jij onbegrepen maar drukken bleef / op een afstandsbediening die wel andere / beelden toverde, maar niet de werkelijkheid’. De vader ‘vouwde grote kranten uit / om ongezien te blijven.’ De ik-figuur zegt over hem: ‘Ik lepelde je de pap naar binnen / en jij mij de taal die nooit was gezegd.’ De afdeling eindigt met de rake versregels: ‘Verdriet verdampt niet, / verdriet legt zich neer in je ziel.’

In de laatste afdeling ‘Verzoeke geen rouwbeklag’ staan acht afscheidsgedichten van personen die in de jaren 2018 en 2019 overleden zijn. De meesten van deze reeks zijn Surinaamse dichters, die van betekenis zijn geweest voor de verspreiding en het behoud van de Surinaamse cultuur. Enkele namen zijn de dichters Michael Slory (1935-2018), die onder andere in de creooltaal Sranantongo schreef en Bhai ( 1935-2018), die veel in het Hindi dichtte. De dichter Shrinivási (1926-2019) wordt beschouwd als een van de belangrijkste Surinaamse dichters. Hij hanteerde meestal het Nederlands als dichttaal. Mooi is het in alledaagse woorden geschreven ‘Kwatrijn’ dat de dichter aan Shrinivási opdraagt:

we lopen, beiden, aan de Waterkant
je kijkt me aan, maar ziet me niet
alsof de wereld door je iris vliedt
ik begrijp: ik zit al aan je binnenkant

Een ander in het oog springend kenmerk van de poëzie van Michiel van Kempen is de ogenschijnlijk speelse terloopsheid, maar pas op: oppervlakkig zijn deze gedichten zeker niet. Het eiland en andere gedichten geeft de lezer op een andere wijze toegang tot de veelkleurige literatuur, cultuur en samenleving van het Caraïbisch gebied dan we in het algemeen via de nieuwsmedia gewend zijn. Er valt veel te genieten bij het lezen van deze schilderachtige bundel, die soms rumoerig en opwindend, dan weer rustig en verstild is. De dichter laat het Germaine, de gidsende vrouw uit bovengenoemd gedicht over Suriname, mooi zeggen na een werkdag vol activiteiten: ‘Zij vlijt zich nog … in zijden nachtgewaad, en slaapt in Morfo’s armen, de rust der lieflijken, / een wereld zonder kwaad.’
____

Michiel van Kempen (2020). Het eiland en andere gedichten. In de Knipscheer, 76 blz. € 18,50. ISBN 9789062657964.

     Andere berichten

Erik Lindner – Hout

Erik Lindner – Hout

Koud door Peter Vermaat - - ‘In de gedichten van Erik Lindner gaat het om het veraanschouwelijken. Er wordt niets beschreven of...