Rogier de Jong (Groningen, 1952) debuteerde op zijn twintigste met poëzie in Tirade. Na publicaties in De Brakke Hond, Ballustrada en Meander Magazine verscheen in 2019 zijn debuutbundel Memento. Begin 2021 wordt de opvolger Seinpost verwacht, waaruit deze drie gedichten.
Rogier de Jong is stadsdichter van Aardenburg.
Hoe hij zijn werk zou willen typeren? ‘Ik ben een kind van de Zestigers. Gekunstelde poëzie ligt mij niet; emoties moeten oprecht zijn. Heldere en beeldende taal is de beste manier om dat uit te drukken. “De kracht van het zichtbare is het onzichtbare” (Marianne Moore).’
foto © Klaske Kuperus
–
–
–
Ik heb een naam en
meestal ook kleren aan.
Beide zijn arbitrair.
–
Mijn kleding bedekt mijn
rugnummer: ik ben het
derde doelpunt op rij.
–
Meer valt er niet te zeggen
over mijn identiteit.
Behalve misschien dat
–
ik zo’n rivier ben die
in onmin leeft met het wantij.
Daarom heb ik wat
–
waterloopkundige werken
verricht: een dijk aangelegd,
een kering opgetrokken, wat
–
kleren daaroverheen gedaan
en in een winkel een passende
persoonlijkheid uitgezocht.
–
Je moet maar pech hebben.
–
Je moet maar het lef hebben om
je tanden te poetsen met olieverf
en de wereld een glimlach
–
te schenken – om na het pijnlijk
verpozen de stekker uit je
grimas te trekken. Pijn is een
–
pias, een clown. Wie het lachen
vergaat neemt zijn mondhoeken
mee en komt nooit meer terug.
–
Het is warm voor de tijd van het
jaar: de zon staat laag aan de hemel.
–
Overal waar ik ga is er dat
licht dat mijn verlangen hindert
–
naar schemering en een
hand gebiedt boven mijn ogen.
–
Het is vreemd dat de naderende
duisternis zich hult in fotonen.
–
Eerst is er licht en dan is er niks. Je
tikt en valt stil – als een versleten horloge.