Poëzie in een nieuw daglicht
door Herbert Mouwen
–
–
Voor debuterende dichters is het uitbrengen van een dichtbundel een belangrijke gebeurtenis. De dichter hoopt veel bundels te verkopen en geregeld uitgenodigd te worden om voor te lezen bij literaire bijeenkomsten. De werkelijkheid valt meestal tegen: na een feestelijke presentatie van de bundel, waarbij een kleine groep belangstellenden aanwezig is en waarbij zij zich verplicht voelen een bundel aan te schaffen, wordt het al vlug stil rondom de dichtbundel en de debutant. De bundel krijgt een plaatsje in de boekenkast en dat was het dan. Het is niet anders, de groep pure poëzieliefhebbers is klein. Er verschijnen veel bundels bij kleine uitgeverijen of in eigen beheer, maar het merendeel daarvan is weer snel vergeten. Wel moet gezegd worden dat veel aankomende dichters en poëzieliefhebbers aan dichtwedstrijden deelnemen, literaire avonden en poëziefestivals bezoeken, schrijfgroepen vormen en publiceren in (online) poëzietijdschriften. Zij scheppen hier veel genoegen in en halen veel inspiratie uit dit soort activiteiten.
Toch speelt poëzie een rol in het leven van veel mensen en daarnaar heeft Kila van der Starre onderzoek gedaan. Vrijdag 12 februari jl. verdedigde zij haar proefschrift Poëzie buiten het boek. De circulatie en het gebruik van poëzie aan de Universiteit Utrecht. Haar promotor was prof. G. Buelens. Aan de hand van het gedicht ‘Eb’ van M. Vasalis laat ze in het eerste hoofdstuk zien dat poëzie kan circuleren zonder dat er een boek aan te pas komt. Mensen nemen gedichten van elkaar geheel of gedeeltelijk over en gebruiken die voor hun eigen persoonlijke situaties, zoals bij droevige of feestelijke familiegebeurtenissen. Ze sieren er hun werkruimte mee op, zetten het op een (raam)poster of in een rouwadvertentie, brengen het aan op de gevel van een huis, bieden het aan op social media of tatoeëren versregels op hun lichaam. Van der Starre vindt het fascinerend dat een gedicht met een vaste tekst in allerlei verschillende omstandigheden opnieuw gebruikt kan worden en dat dan de betekenis van het gedicht zich aanpast aan die nieuwe situatie. Zij onderzoekt vanuit het perspectief van de gebruikers wat mensen met gedichten doen, welke dragers poëzie heeft en op welke manieren het gebruik en de drager bijdragen aan de betekenis van die poëzie. Het effect van dit onderzoeksperspectief is dat poëzie in een gedeeltelijk nieuw daglicht komt te staan. Zij laat in een zestal casussen zien op welke wijze gedichten in het leven van alledag een functie kunnen hebben buiten het boek. Ze onderscheidt (1) Plintpoëzie. Poëzie op gebruiksvoorwerpen. (2) Straatpoëzie. Poëzie in de openbare ruimte. (3) Poëzietatoeages. Poëzie op lichamen. (4) Rouwpoëzie. Poëzie in rouwadvertenties. (5) Candlelightpoëzie. Poëzie op de radio. (6) Instagrampoëzie. Poëzie op social media.
Het begrip plintpoëzie is genoemd naar Stichting Plint, die in 1979 is opgericht. Docent Nederlands Frank Eerhart en tekenleraar Rob Vermeer van het Bisschop Bekkerscollege in Eindhoven waren de initiatiefnemers. Ze boden posters ter verkoop aan om hun theatervoorstellingen te kunnen financieren. Plint is nu de grootste uitgever van Nederlandstalige poëzie op posters en gebruiksvoorwerpen. Ongeveer 1,4 miljoen posters hebben sinds de oprichting het publiek bereikt. ‘De poëzieproducten van Plint laten zien dat er speciale aandacht is uitgegaan naar de materiële code van de poëzie. De keuze van het lettertype en de kleur van de letters, maar vooral de relatie tussen woord en beeld en de relatie tussen woord en drager staan centraal.’ Het historisch overzicht over ‘het schrijven van taaluitingen op objecten’ en met name de (idealistische) werkwijze van Plint is boeiend om te lezen.
Bij straatpoëzie gaat het om gedichten die dag en nacht gratis en in alle vrijheid in de openbare ruimte gelezen kunnen worden. Van der Starre verwijst naar een citaat uit de Volkskrant van socioloog Kees Schuyt, die stelt dat een muurgedicht ‘het vertrouwde’ kan veranderen in ‘iets nieuws’. Ook de historische paragraaf over straatpoëzie, die teruggaat tot de klassieke oudheid, is de moeite van het lezen waard; de middeleeuwse en vroegmoderne Nederlandse letterkunde krijgt een prominente plaats in dit hoofdstuk. De laatste decennia heeft de straatpoëzie zich sterk ontwikkeld. Van der Starre brengt dit o.a. in verband met de opkomst van de stadsdichters en de initiatieven van particulieren en stichtingen en de gemeenten die toestemming moeten verlenen en de projecten eventueel financieel ondersteunen. Het vermelden van de interessante site Straatpoëzie is hier op zijn plaats.
‘Onze huid vertelt van alles over ons, zoals onze leeftijd, gezondheid en de omgeving waarin onze voorouders leefden. Huid kan echter ook meer tonen dan enkel biologische feiten; omdat we met opzet onze huid kunnen aanpassen, verkondigt zij ook onze identiteit en individualiteit.’ Zo opent Kila van de Starre het hoofdstuk over poëzietatoeages. Het tatoeëren heeft een grote vlucht genomen. De teksten van de tatoeages zijn in het algemeen heel persoonlijk, soms blijven ze verborgen voor anderen. Bij het bespreken van de geschiedenis wijst de auteur op het onderscheid tussen vrijwillig en onvrijwillig aangebrachte tatoeages, zoals in concentratiekampen en tijdens de slavernij. Voor Van der Starre zijn poëzietatoeagedragers vooral identiteitsuitdragers, ze dragen ‘geen collectieve culturele ideologie’ uit. De uniciteit van een individuele, persoonlijke tatoeage is voor hen belangrijk.
In rouwadvertenties worden gedichten verbonden aan een specifiek moment in een mensenleven: het overlijden. De rouwpoëzie is een fenomeen dat probeert het onnoembare in taal te vatten. Het zoeken naar een geschikte tekst voor de rouwadvertentie is wellicht voor velen onderdeel van de rouwverwerking zelf, een vorm van troost. In het historische overzicht wordt terecht gewezen naar het proefschrift van Sonja Witstein over funeraire poëzie. Deze gelegenheidspoëzie van de zestiende en zeventiende eeuw was gebaseerd op de regels van de retorica. Van der Starre verbreedt het onderwerp naar rampzalige gebeurtenissen en grafschriften, naar de rouwadvertentie en de ontwikkeling van de rouwpoëzie.
De candlelightpoëzie komt in een apart hoofdstuk aan de orde. De radio is een medium dat bijdroeg aan de verspreiding van poëzie en de luisteraar liet kennismaken met de stem en het gesproken woord van de dichter. Het radioprogramma Candlelight van radiomaker Jan van Veen is het bekendst geworden. Het heeft naast veel waardering ook veel kritiek gekregen, omdat met name aan het niveau van de gedichten getwijfeld wordt. ‘Clichés, toegankelijkheid en eindrijm blijken belangrijke kenmerken te zijn van Candlelightgedichten, die vaak sentimenteel en moralistisch zijn.’ Ook het ontbreken aan vorm en vormgeving in de gedichten wordt door veel critici gezien als een gebrek aan kwaliteit. In 2017 bestond het programma, waarin muziek wordt afgewisseld met het voordragen van gedichten vijftig jaar. Volgens Van der Starre wordt candlelightpoëzie ‘grotendeels buiten de macht van de traditionele literaire poortwachters om gebruikt.’
De dichters van Instagrampoëzie staan in directe verbinding met hun volgers, ‘die de poëzie op hun smartphones lezen en op de gedichten kunnen reageren met likes, comments en privéberichten.’ De gedichten worden als afbeeldingen op Instagram geplaatst en moeten passen ‘in één Instagramvierkant.’ Ze zijn kort, simpel en toegankelijk. Van der Starre geeft veel voorbeelden en een uitgebreide ontwikkelingsschets van deze vorm van poëzie die een duidelijke eigen kring van dichters kent. Dit hoofdstuk laat zien dat de poëzie een richting uitgegaan is die voor veel traditionele poëzieliefhebbers nog steeds een gesloten boek is. Ook de instagrampoëzie krijgt veel kritiek van de literaire poortwachters, die zich verzetten tegen de persoonlijkheidscultus van de dichters zelf en het feit dat zij zich bewust afsluiten van de gangbare poëzie.
Poëzie buiten het boek. De circulatie en het gebruik van poëzie is een prachtig proefschrift dat de lezer meevoert naar nieuwe gebieden van poëzie schrijven, lezen en gebruiken. Het belang van de poëziedrager en de perspectiefwisseling op poëzie van de poëzieproducenten binnen het boek naar de poëziegebruikers buiten het boek geeft nieuwe inzichten ‘over de circulatie, de gebruikers, het gebruik, de dragers en de betekenis van poëzie.’ Ook tijdens de (online) verdediging van haar dissertatie op vrijdag 12 februari jl. kreeg Kila van der Starre veel waardering van de leden van de promotiecommissie. Vooral de enorme hoeveelheid materiaal die ze verzameld en geïnterpreteerd heeft, het vernieuwende karakter en ‘verfrissende perspectief’ van haar onderzoek, de democratische benadering van het fenomeen functionalistische poëzie, de optimistische toon van haar onderzoek en haar goede schrijfstijl werden genoemd. Het proefschrift is gratis in te zien op Utrecht University Reposistory (Open Acces version).
____
Kila van der Starre (2021) Poëzie buiten het boek. De circulatie en het gebruik van poëzie. Proefschrift, 453 blz. Gratis.